Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1584/TA, 11 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:R-18/1584/TA

betreft: [klager] datum: 11 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens […], verder te noemen klager,gericht tegen een uitspraak van 9 augustus 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 7 december 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. Y.H.G. Hut en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting mevrouw […]. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft:

a. de aanwezigheid van een vrouwelijk personeelslid tijdens de urinecontrole van 12 september 2017 (Me 2017-000366);

b. de beslissing van 5 oktober 2017 tot weigering van het bezoek van het zoontje van klagers vriendin (Me 2017-000367);

c. de beslissing van 27 oktober 2017 tot weigering van het bezoek van klagers vriendin (Me 2017-000443);

d. het niet voldoen aan de aan de verblijfsruimte te stellen eisen doordat geen schaamschot aanwezig is (Me 2017-469).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager benadrukt dat op de inrichting de wettelijke plicht rust ervoor zorg te dragen dat een urinecontrole zoveel mogelijk wordt afgenomen door een personeelslid van hetzelfde geslacht. Het ’s-ochtends vroeg in aanwezigheid van een vrouwelijk personeelslid moeten laten zakken van de onderbroek en het ook nog eens moeten urineren in een potje, is bijzonder beschamend en wordt als denigrerend ervaren. De inrichting heeft geenszins aangetoond dat zij zich daadwerkelijk heeft ingespannen om te bezien of er geen andere mogelijkheid was of dat er een ander mannelijk personeelslid beschikbaar was. Klager ontkent bovendien uitlatingen te hebben gedaan waaruit kon worden afgeleid dat hij daadwerkelijk seks zou hebben gehad in het bijzijn van het zoontje van zijn vriendin. De uitspraak was misschien onhandig, maar vormde een uiting van frustratie. De inrichting had direct aan klager kunnen vragen wat hij met de uitlating bedoelde. De opgelegde bezoekbeperking inzake zijn vriendin is voorts een te vergaande maatregel; de maatregel voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inrichting heeft ten onrechte laten meewegen dat zijn vriendin wist van zijn telefoon. Voor klagers vriendin is een telefoon geen gevaarzettend voorwerp. Een telefoon is contrabande, maar er worden veelvuldig telefoons in de inrichtingen gevonden. Gelet op de vertrouwensband binnen een relatie kan niet worden verwacht dat iedere overtreding van de huisregels door een partner direct aan de inrichting wordt gemeld.                       
Klager vindt het ten slotte onbegrijpelijk dat de inrichting niet eens zeker weet of het schaamschot is verwijderd. De beklagrechter constateert een schending van de privacy, maar stelt, zonder dat dit door de inrichting wordt aangevoerd, dat dit noodzakelijk zal zijn geweest in het kader van de veiligheid. Klager ziet niet met welk doel het schaamschot zou zijn verwijderd. Het gebrek aan gordijnen betekent dat een verpleegde niet normaal kan slapen. Aan klager wordt hierdoor een deugdelijke slaapplaats en nachtrust onthouden. Gelet op het effect hiervan, is dit marteling. Klager kan ten aanzien van de hygiëne op zijn kamer niet meer doen dan hierover een beklag indienen. Klager geeft gedetailleerd weer welke gebreken hij in zijn kamer constateert. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De medische dienst van de inrichting bestaat voornamelijk uit vrouwelijke medewerkers. Omdat er geen mannelijke medewerker beschikbaar was, werd de urine-afname van september 2017 door een vrouwelijke medewerker afgenomen. Voorheen was een mannelijke medewerker van de afdeling Arbeid bereid de urinecontroles af te nemen indien patiënten bezwaar hadden tegen een vrouwelijke medewerkster. Deze medewerker is echter medio 2017 gepensioneerd. Inmiddels is per 1 januari 2018 een andere mannelijke medewerker van de afdeling Arbeid bereid gevonden de urinecontroles af te nemen.                   
De bezoekbeperkingen zijn opgelegd in het belang van de veiligheid van het kind. De inrichting vermoedde dat klager en zijn vriendin tijdens het bezoek en in aanwezigheid van het zoontje seksueel contact hadden. Klager is intern overgeplaatst naar een gestripte verblijfsruimte. De inrichting heeft niet meer kunnen achterhalen of het schaamschot aanwezig was, de inrichting gaat hier wel vanuit. 

3.         De beoordeling

a.

Op grond van artikel 24, eerste en tweede lid in verbinding met artikel 23, derde lid van de Bvt kan het hoofd van de inrichting de verpleegde verplichten urine af te staan; het urineonderzoek wordt verricht op besloten plaatsen en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de verpleegde. Gelet hierop rust op het hoofd van de inrichting een inspanningsverplichting de urinecontrole zoveel mogelijk door personeelsleden van hetzelfde geslacht te laten uitvoeren. De beroepscommissie is van oordeel dat in onderhavige casus - gegeven het feit dat enerzijds de patiëntenpopulatie uitsluitend uit mannen bestaat en anderzijds de medische dienst grotendeels uit vrouwen bestaat - onvoldoende is gebleken dat het hoofd van de inrichting voldoende inspanningen heeft verricht te zoeken naar een oplossing voor de ontstane situatie na de pensionering van de mannelijke medewerker van de afdeling arbeid. Immers een pensionering is lang van te voren bekend en onvoldoende is gebleken dat in dit kader door het hoofd van de inrichting met een vooruitziende blik een inspanning is geleverd om hier voortijdig op te anticiperen. Door het hoofd van de inrichting is niet gesteld noch is anderszins gebleken op welke wijze op 12 september 2017 is getracht de urinecontrole zodanig in te richten dat bij afwezigheid van een mannelijke medewerker van de medische dienst, bijstand kon worden verleend door een in de inrichting wel aanwezig mannelijk personeelslid. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig klager in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming voor het geleden ongemak en stelt deze vast op € 10,=.

b, c en d.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie telkens niet tot een ander oordeel leiden dan dat van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a van het beklag gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 10,=                           Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. M.J.H. van den Hombergh, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 11 maart 2019

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven