Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/987/SGA, 16 februari 2019, schorsing
Uitspraakdatum:16-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          : S-19/987/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 16 januari 2019

 

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. D.L.A.M. Pluijmakers, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.

 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 januari 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, ingaand op 11 januari 2019 om 11.30 uur en eindigend op 20 januari 2019 om 8.00 uur, wegens fysiek geweld jegens een medegedetineerde.

 

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 14 januari 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 januari 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

 

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat aan verzoeker een disciplinaire straf is opgelegd wegens betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde op 10 januari 2019 waarbij verzoeker een hoofdwond heeft opgelopen. Het personeel heeft verzoeker en de medegedetineerde uit elkaar gehaald. Bij het horen van verzoeker stelt hij niets gedaan te hebben en de medegedetineerde alleen van zich afgeduwd te hebben. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de directeur de camerabeelden heeft bekeken waaruit blijkt dat verzoeker uit het niets de medegedetineerde een forse kopstoot heeft uitgedeeld waarna verzoeker een aantal klappen van de medegedetineerde heeft gekregen waarna verzoeker zich heeft verdedigd door onder andere de medegedetineerde van zich af te duwen.

 

Het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde is strafwaardig en daarvoor mocht de directeur een disciplinaire straf opleggen.

 

Ingevolge de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 kan voor het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting in eigen cel of in een strafcel worden opgelegd. De directeur is daarvan in een voor verzoeker ongunstige zin afgeweken door hem een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel op te leggen. De directeur mag weliswaar in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de Sanctiekaart afwijken, maar dit dient hij dan wel te motiveren. De voorzitter stelt vast dat deze motivering in de beslissing en in de nadere toelichting ontbreekt. Zodoende zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met ingang van 18 januari 2019 om 11.30 uur tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Nummer          : S-19/987/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 16 januari 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. D.L.A.M. Pluijmakers, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 11 januari 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, ingaand op 11 januari 2019 om 11.30 uur en eindigend op 20 januari 2019 om 8.00 uur, wegens fysiek geweld jegens een medegedetineerde.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 14 januari 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 15 januari 2019.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat aan verzoeker een disciplinaire straf is opgelegd wegens betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde op 10 januari 2019 waarbij verzoeker een hoofdwond heeft opgelopen. Het personeel heeft verzoeker en de medegedetineerde uit elkaar gehaald. Bij het horen van verzoeker stelt hij niets gedaan te hebben en de medegedetineerde alleen van zich afgeduwd te hebben. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat de directeur de camerabeelden heeft bekeken waaruit blijkt dat verzoeker uit het niets de medegedetineerde een forse kopstoot heeft uitgedeeld waarna verzoeker een aantal klappen van de medegedetineerde heeft gekregen waarna verzoeker zich heeft verdedigd door onder andere de medegedetineerde van zich af te duwen.

Het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde is strafwaardig en daarvoor mocht de directeur een disciplinaire straf opleggen.

Ingevolge de landelijk geldende Sanctiekaart 2016 kan voor het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting in eigen cel of in een strafcel worden opgelegd. De directeur is daarvan in een voor verzoeker ongunstige zin afgeweken door hem een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel op te leggen. De directeur mag weliswaar in een voor de gedetineerde ongunstige zin van de Sanctiekaart afwijken, maar dit dient hij dan wel te motiveren. De voorzitter stelt vast dat deze motivering in de beslissing en in de nadere toelichting ontbreekt. Zodoende zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met ingang van 18 januari 2019 om 11.30 uur tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 16 januari 2019.

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

  

Naar boven