Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1438/GA, 5 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1438/GA

betreft: [klager]            datum: 5 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Janse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 25 juli 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 30 november 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager en […], juridisch medewerker bij de p.i. Nieuwegein en […], stagiaire bij de p.i. Nieuwegein. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen strafcel (NM2018/59). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De vechtpartij ontstond nadat een medegedetineerde op klagers cel kwam. Klager werd aangevallen en moest zich verdedigen. Klager werd vervolgens geplaatst in een cel met een camera. Er zou geen sprake zijn van cameratoezicht. Dat werd hem namelijk niet opgelegd. Klager voelde zich desondanks bekeken en besloot de camera af te plakken. Er kwam onverwacht een bewaarder binnen, die stapte zonder waarschuwing op klagers matras en maakte de camera schoon. Daaruit maakte klager op dat de camera wel aanstond. De bewaarder legde niet uit waarom hij bij klager op cel kwam. Verder is de opgelegde sanctie onredelijk en disproportioneel. Klager kreeg een langere straf dan de rest opgelegd. Hij heeft geen geweld tegen de bewaarder gebruikt. Hij reageerde enkel geschrokken op het onverwachtse binnenstappen van de bewaarder. De hoogte van de straf is ook niet conform de richtlijnen van de sanctiekaart. Klager ging inderdaad naar de arts. Hij werd gehecht en had een bult op zijn hoofd. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager maakte zich schuldig aan het toepassen van geweld naar een medegedetineerde door betrokken te zijn bij een zeer ernstige vechtpartij. Personeel moest klager van de medegedetineerde af halen. Klager was ook fysiek agressief naar personeel toen het personeelslid de camera schoon wilde maken. Klager zat onder cameratoezicht vanwege zijn verwondingen. Dit was op basis van het bewaardersarrest. Klager werd daarvoor gezien door de medische dienst. Het plaatsen van klager onder cameratoezicht werd gedaan na overleg met de directeur. Klager had namelijk een bult op zijn hoofd. Dat werd ook aan klager uitgelegd. Het advies van een gedragsdeskundige kon niet worden afgewacht. Tijdens het uitzitten van het bewaardersarrest kreeg klager zijn straf opgelegd. De directeur deelde toen mede dat klager niet meer onder cameratoezicht geplaatst zou worden.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie vat de klacht op als mede betrekking hebbend op het bewaardersarrest dat vooraf ging aan de oplegging van de disciplinaire straf. De beroepscommissie stelt vast dat klager tijdens zijn bewaardersarrest onder cameratoezicht is geplaatst. Op grond van artikel 23, derde lid en artikel 24, vierde lid, van de Pbw kan de gedetineerde door de betrokken medewerker, in afwachting van de afhandeling van zijn aangezegde en opgemaakte schriftelijke verslag door de directie, worden afgezonderd in zijn eigen cel of in een afzonderingscel. Artikel 24a van de Pbw bepaalt dat de directeur bevoegd is een gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft dag en nacht door middel van een camera te laten observeren. Dit kan indien dat noodzakelijk is ter bescherming van de geestelijke en lichamelijke toestand van de gedetineerde. De directeur dient voorafgaand aan een beslissing tot oplegging van cameratoezicht advies in te winnen van een gedragskundige of de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. Indien het advies niet kan worden afgewacht, dient de directeur zo snel mogelijk advies in te winnen na zijn beslissing. Ook moet de directeur de gedetineerde op grond van artikel 57, eerste lid onder j, van de Pbw in de gelegenheid stellen om over het cameratoezicht te worden gehoord. Van het cameratoezicht tijdens het bewaardersarrest is niets op schrift gesteld. Hierdoor kan de beroepscommissie onvoldoende nagaan wat de gang van zaken is geweest met betrekking tot het toepassen van het cameratoezicht. De directeur meldt dat klager na de vechtpartij werd gezien door de medische dienst voor de behandeling van zijn verwondingen en stelt dat er geen tijd was voor advies van de inrichtingsarts of een gedragsdeskundige alvorens klager in afzondering onder cameratoezicht te plaatsen. De directeur geeft aan dat het cameratoezicht noodzakelijk was vanwege de verwondingen van klager. De beroepscommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat het advies van de inrichtingsarts of een gedragsdeskundige over de noodzaak van cameratoezicht niet kon worden afgewacht alvorens klager onder cameratoezicht te plaatsen. Dit geldt te meer nu klager voorafgaand aan het bewaardersarrest door de medische dienst is gezien. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat het toepassen van het cameratoezicht in strijd met artikel 24a van de Pbw is geschied. Het beroep zal dan ook  in zoverre gegrond verklaard worden en aan klager zal een tegemoetkoming van €12,50 toegekend worden. Na het bewaardersarrest is klager een disciplinaire straf opgelegd. Klager verklaarde dat hij had gevochten met een medegedetineerde. Daarnaast volgt uit het schriftelijk verslag dat klager geweld heeft gebruikt tegen een medewerker van de p.i. De beroepscommissie merkt daarbij op dat - hoewel hiervoor is vastgesteld dat de toepassing van het cameratoezicht in strijd met de wet was -  dit op geen enkele wijze klagers geweldgebruik in verband hiermee legitimeert. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de disciplinaire straf in redelijkheid opgelegd kon worden. Het beroep zal in zoverre ongegrond verklaard worden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover het de oplegging van het cameratoezicht betreft, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €12,50.                 De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover het de oplegging van de disciplinaire straf betreft en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en mr. M.J. Stolwerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 5 maart 2019.

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven