nummer: 00/2323/GM
betreft: [klager] datum: 10 mei 2001
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 10 november 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.F. Wassenaar, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) De Schie te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 2 november 2000 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 december 2000, gehouden in de p.i. Over-Amstel te Amsterdam, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. De Schie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Nadien is de arts verzocht schriftelijk te reageren op de inhoud van het verslag dat is opgemaakt vanhet behandelde ter zitting. Een dergelijke reactie is niet ontvangen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 24 augustus 2000, betreft de afbouw van klagers gebruikelijke onderhoudsdosis methadon.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd. Klager gebruikte al meer dan vijftien jaar een onderhoudsdosis methadon. Vóór zijn detentie stond hij onder behandeling van het Boumanhuis te Rotterdam, dat hem voorzag in eendagelijkse onderhoudsdosis van 80 mg. Na binnenkomst in p.i. De Schie heeft klager aan de inrichtingsarts zijn medische problematiek uiteengezet, waarna de verstrekking van zijn dagelijkse onderhoudsdosis van 80 mg. methadon werdgecontinueerd.
Eind augustus 2000 werd deze onderhoudsdosis plotseling teruggedraaid. Reden daarvan was dat een medegedetineerde aan een ander wat methadon had gegeven, hetgeen door het personeel is gezien. Daarop is besloten de hele groep testraffen door de methadonver-strekking af te bouwen, wat in hoog tempo gebeurde.
Het methadongebruik van klager is medisch geïndiceerd. Als gevolg van harddrugsgebruik had hij een leverontsteking opgelopen, op grond waarvan de behandelend artsen destijds hebben besloten dat hij nooit mocht stoppen met dagelijks(fors) methadongebruik. Klager heeft hierop gewezen toen hij verplicht werd tot afbouw. De inrichtingsarts ging hier echter niet op in en heeft het methadongebruik geheel afgebouwd. Klager krijgt nu dagelijks 3x10 mg. Valium om zichrustig te kunnen houden. Hij is inmiddels veroordeeld en zal nog elf maanden in detentie moeten blijven.
Het stoppen met de methadonverstrekking moet in klagers geval als zeer onjuist worden aangemerkt. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het verstrekken van een constante onderhoudsdosis methadon uiteindelijk veiliger is daneen steeds wisselende dosering. Het afbouwen vormt daarenboven een onnodige leedtoevoeging naast het beoogde doel van vrijheidsbeneming.
Het argument van de inrichtingsarts dat methadon alleen wordt verstrekt op grond van een medische indicatie, welke niet aanwezig zou zijn, is onjuist en onvoldoende gemotiveerd. Het niet verstrekken van methadon aan klager isbovendien niet in overeenstemming met de ‘Handreiking Methadonverstrekking aan Gedetineerden’.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet toegelicht. Dit hield in dat er ten aanzien van klager geen medische noodzaak was voor methadongebruik. Diens methadongebruik is dan ookafgebouwd volgens de richtlijnen van de inrichting. Deze afbouw is zonder problemen verlopen; sinds 8 september 2000 krijgt klager geen methadon meer verstrekt.
3. De beoordeling
Aannemelijk is geworden dat klager een langdurig verslavingsverleden heeft en dat hij in de periode voorafgaand aan zijn detentie in p.i. De Schie een dagelijkse onderhoudsdosis methadon verstrekt kreeg. Ook in het begin van zijnverblijf in De Schie, dat eind juni 2000 aanving, ontving hij op voorschrift van de inrichtingsarts een onderhoudsdosis van 80 mg. methadon. Eind augustus 2000 werd deze verstrekking afgebouwd en vanaf 8 spetember 2000 ontvingklager in het geheel geen methadon meer.
Het door de inrichtingsarts daarvoor aangevoerde verweer dat geen medische indicatie voor het methadongebruik van klager bestond acht de beroepscommissie reeds daarom niet aannemelijk omdat klager de methadon gedurende de eerstetwee maanden van zijn verblijf in De Schie wel verstrekt heeft gekregen.
Ingevolge de ‘Handreiking methadonverstrekking aan gedetineerden’ van de medisch adviseur en in het bijzonder diens toelichtende brief d.d. 16 juli 1997 ligt het in de rede dat een gedetineerde die vóór zijn detentie reeds methadongebruikte in het kader van een door een arts gecontroleerde onderhoudsbehandeling, ook tijdens de detentie, wanneer deze van korte duur is, een onderhoudsdosis methadon verstrekt krijgt, tenzij dit gecontraïndiceerd is. Nietgebleken is van omstandigheden die noopten tot afwijking van dit beleid. Klager heeft bovendien zijn medische omstandigheden aangegeven op grond waarvan methadongebruik zonder meer geïndiceerd lijkt te zijn. De inrichtingsarts,daartoe nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld, heeft deze niet weersproken, noch de door klager gegeven verklaring voor de plotselinge afbouw van het methadongebruik van hem en van medegedetineerden.
Op grond van voorgaande overwegingen komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het onderhavig handelen van de inrichtingsarts, inhoudende de afbouw van klagers methadongebruik, als in strijd met de in artikel 28 PM neergelegdenorm moet worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming vanwege het door hem ondervonden ongemak worden toegekend van
f. 250,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. De Schie toekomende tegemoetkoming op f. 250,- (tweehonderdvijftig gulden).
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, prof. dr. F.H.L. Beyaert en prof. dr. L.A.J.M. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 10mei 2001.
secretaris voorzitter