Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1307/JA, 4 maart 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-03-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1307/JA

Betreft: [klager]            datum: 4 maart 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.) locatie De Hunnerberg te Nijmegen (hierna: De Hunnerberg), gericht tegen een uitspraak van 13 juli 2018 van de beklagcommissie bij voormelde r.j.j.i., gegeven op een klacht van [klager], geboren op […] 1996, verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager is ter zitting van de beroepscommissie van 27 november 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, gehoord.

De directeur van De Hunnerberg heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

De directeur van De Hunnerberg heeft voorafgaand aan de zitting verzocht een verslag op te maken van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en hem in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. De voorzitter heeft het verzoek op voorhand ingewilligd en dit ter zitting aan klager medegedeeld. Van de zitting is een verslag van horen opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. De directeur heeft op 17 december 2018 op het verslag gereageerd. De reactie van de directeur is aan klager toegezonden, waarbij klager gelegenheid heeft gekregen binnen een bepaalde termijn op deze reactie van de directeur te reageren. Het secretariaat heeft van klager geen (tijdige) reactie ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft het gebruik van grof geweld tegen klager, waaronder de nekklem (H-2018-39).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend ter hoogte van € 15,=.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.

De inrichting kan zich niet vinden in de conclusie van de beklagcommissie dat, nu de inrichting dit niet heeft tegengesproken, ervan wordt uitgegaan dat klager letsel heeft overgehouden aan het door het personeel toegepaste geweld. De inrichting heeft niet weersproken dat klager verwondingen heeft opgelopen, omdat de inrichting dit niet weet. Klager heeft zich na het incident niet met verwondingen gemeld, is niet bij de medische dienst geweest, heeft ook niet naar de medische dienst gevraagd en in de rapportages wordt niet vermeld dat klager verwondingen heeft opgelopen. Daarnaast is het maar de vraag of de verwondingen die klager zou hebben opgelopen, vallen in de categorie ‘letsel’ en daarom gemeld had moeten worden bij de Hoofddirecteur van de Minister van Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie en de commissie van toezicht. Anders dan in de beklagfase kennelijk naar voren is gekomen, beschikt de inrichting wel degelijk over een dienstinstructie geweldstoepassing. In deze instructie staat vermeld dat toegepast geweld dient te worden gerapporteerd aan de directie. Conform deze instructie hebben de betrokken medewerkers het toegepaste geweld gemeld, zoals uit de dagrapportage en de incidentmelding is op te maken.  

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Klager heeft ‘einde dag’ gekregen wegens het verstoppen van het koffiefilter. Klager vond dat zwaar onterecht. Hij probeerde nog in gesprek te gaan, maar het werd al snel schreeuwen. Klager werd boos, heeft een tafel omgegooid en een stoel tegen het raam aangegooid. Klager hoorde dat op het alarm was gedrukt. Klager heeft op kickboksen gezeten en ging in de vechthouding staan. Hij weet namelijk wat er gebeurt als ‘ze’ komen; dan word je naar de grond gewerkt. Er kwamen medewerkers aangerend. Allereerst kwam ‘V.’. Deze medewerker ging voor klager staan. Klager heeft tegen hem gezegd dat hij zijn jas uit zou doen en naar zijn kamer zou gaan. De medewerker kwam ingestapt, hij wilde klager naar de grond werken. Klager en de medewerker pakten elkaar vast en vielen. Klager viel daarbij met zijn gezicht tegen de koelkast. Daardoor kreeg hij een bloedneus. Ook viel hij tegen een pilaar en hierdoor heeft klager een bult op zijn hoofd gekregen. Er kwamen meer medewerkers, zij pakten klager ook vast. ‘V.’ had klagers arm klem en hij gebruikte ook een nekklem. Klager heeft op dat moment tegen hem gezegd dat dit laatste niet mocht, omdat dat verboden is. Klager kon nog wel praten, maar hij kon geen adem halen. Klager vroeg aan medewerker ‘G.’ of hij het van ‘V.’ over kon nemen. Vervolgens werd klager naar de iso begeleid. Er is aan klager gevraagd of hij de medische dienst nodig had. Dat vond klager niet nodig, want hij had alleen een bloedneus. Klager weet dat ‘V.’ heeft gezegd dat hij klagers nek heeft vastgehouden en zijn arm klem had. Klager is van mening dat de medewerker weet dat hij fout zat bij de nekklem. Klager kon dus nog wel praten in het begin, maar omdat hij bleef bewegen werd de klem steeds strakker. Er was volgens klager sprake van grof geweld vanuit de medewerker. Het geweld dat door klager werd toegepast, was niet richting mensen. Klager vond de straf te zwaar en hij probeerde eronderuit te komen. Hij erkent dat hij in eerste instantie fout zat en rustiger had moeten reageren. Klager was gefrustreerd omdat hij wist dat hij het toch zou gaan verliezen. Hij weet dat, omdat hij in het verleden met IBT-teams heeft gevochten. Klager is niet in de aanval gegaan, hij handelt uit zelfverdediging. Klager is bekend met geweldsincidenten, ook binnen de inrichtingen waar hij heeft verbleven. Klager heeft niet eerder een klacht ingediend. Naast de bloedneus, had klager een schaafwond/blauwe plek in zijn zij. Hij had geen snee in het hoofd.

 

3.         De beoordeling

Klager heeft op 5 april 2018 ‘einde dag’ gekregen. Klager was het daar niet mee eens en reageerde door een tafel om te gooien, een stoel te pakken en deze tegen de ruit te slaan en vervolgens op de leefgroep te gooien. Daarna is klager in vechthouding tegenover de groepsleiding gaan staan. Er is besloten om alarm te slaan, en, aldus de dagrapportage, klager te fixeren en vervolgens naar de iso te brengen. 

De kern van klagers klacht ziet op de handelingen van medewerker ‘V.’, in het bijzonder op de handeling door klager omschreven als de ‘nekklem’. Klager zegt bij het incident een bloedneus en een schaafwond/blauwe plek te hebben opgelopen. In beroep heeft klager - anders dan hij in de beklagfase heeft verklaard - aangegeven dat er geen sprake was van een snee in zijn hoofd.

De betreffende medewerker, ‘V.’, heeft blijkens de stukken aangegeven dat klager zich zodanig agressief gedroeg dat het overduidelijk zou uitdraaien op een vechtpartij. Om dit te voorkomen, heeft hij klager met behulp van hem geleerde geweldstechnieken naar de grond gewerkt. Om klager te overmeesteren heeft de medewerker hem om de nek gevat en door middel van een heupworp op de grond gelegd. Daar heeft hij klager in de houdgreep genomen en onder controle gehouden, door hem om de nek vast te houden en een arm in bedwang te houden. Daarbij heeft de medewerker erop gelet dat hij de ademhaling van klager niet belemmerde. Klager bleef volgens de medewerker met hem communiceren. Nadat klager geboeid was, is de medewerker ‘uit de situatie gestapt’ en is zijn positie overgenomen door een andere medewerker, die de iso-plaatsing van klager verder heeft afgehandeld. Deze tweede medewerker ‘G.’ heeft te kennen gegeven dat zijn collega klager in een klem had, waarbij er voldoende ruimte was om te ademen voor klager. Bovendien was de collega gewond aan zijn hoofd.

Beide medewerkers hebben niets vermeld omtrent verwondingen bij klager.     

Artikel 40, eerste lid van de Bjj regelt dat de directeur bevoegd is jegens een jeugdige geweld te gebruiken, voor zover dat noodzakelijk is met het oog op (onder meer) het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Het derde lid van voormeld artikel regelt dat degene die geweld toepast, daarvan een schriftelijk verslag opmaakt en aan de directeur doet toekomen en het vierde lid bepaalt dat de minister nadere regels omtrent het gebruik van geweld stelt. 

Artikel 12, eerste lid, van de Regeling geweldsinstructie justitiële jeugdinrichtingen houdt in dat het personeelslid of de medewerker die geweld heeft gebruikt, of vrijheidsbeperkende middelen heeft aangewend, of een geweldsmiddel heeft gebruikt, dit onverwijld schriftelijk aan de directeur of selectiefunctionaris meldt. De schriftelijke melding dient duidelijkheid te verschaffen over de redenen, die tot het aanwenden van geweld hebben geleid, de daaruit voortvloeiende gevolgen en op wiens last dit aanwenden van geweld heeft plaatsgevonden.

De directeur heeft in beroep de ten tijde van het incident van toepassing zijnde ‘dienstinstructie geweld’ overgelegd. De directeur heeft aangegeven dat het incident is gemeld en de beroepscommissie ziet in de stukken terug dat conform de instructie een verslag in de dagrapportage is opgenomen en dat het incident in het systeem is geregistreerd.

Artikel 12, derde lid van de Regeling bepaalt dat indien de aanwending van het geweld of de vrijheidsbeperkende middelen bij een jeugdige heeft geleid tot mogelijk lichamelijk letsel en in nader omschreven andere gevallen, naast een melding als bedoeld in het eerste lid, een melding ter kennis wordt gebracht aan de Hoofddirecteur van de Minister van Veiligheid en Justitie en het Openbaar Ministerie. Het vijfde lid van artikel 12 van de Regeling houdt in dat de commissie van toezicht in kennis wordt gesteld van de mededeling als bedoeld in voormeld derde lid van het artikel.

De beroepscommissie komt tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn dat klager tijdens het incident verwondingen heeft opgelopen door het toepassen van geweld door de medewerker. Bovendien stelt de beroepscommissie vast dat klager zelf heeft aangegeven dat die opgelopen verwonding - een bloedneus - niet dermate ernstig was dat hij de medische dienst nodig had. Gelet op deze twee bevindingen acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat sprake is geweest van een situatie als bedoeld in het derde lid van artikel 12 van de Regeling. Een melding anders dan de melding van het incident aan de directeur, was dan ook niet nodig.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is voor het overige niet gebleken dat sprake is geweest van een buitenproportionele toepassing van geweld. De beroepscommissie merkt in dat verband op dat de medewerker heeft aangegeven klager naar de grond te hebben gewerkt en hem daar in de houdgreep te hebben gehouden. Klager heeft aangegeven dat hij de bloedneus heeft opgelopen op het moment dat klager en de medewerker elkaar vastpakten en op de grond vielen. Dat bij klager in plaats van een houdgreep een nekklem is toegepast, acht de beroepscommissie niet aannemelijk. De beroepscommissie wijst er daarbij nog op dat klager zelf ook heeft aangegeven dat hij nog kon praten. Dat de medewerker klager steeds steviger heeft beetgepakt, omdat - zoals klager zelf aangeeft - deze zich bleef verzetten, maakt dit niet anders. 

Gelet op het bovenstaande, kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven en zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 4 maart 2019

 

 

 

                     secretaris                                                    voorzitter

 

Naar boven