Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1186/GA, 25 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/1186/GA

betreft: [klager]            datum: 25 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gericht tegen een uitspraak van 13 september 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [��], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 december 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.J.M.J. Damen, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het Justitieel Complex Zaanstad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, waarvan drie dagen met cameratoezicht, in verband met het vermoeden dat klager contrabande heeft ingeslikt (ZS-JH-2018-193).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is aan een controle door middel van een drugshond onderworpen, omdat de drugshond bij klager aansloeg. Dat betekent dat sprake is van het (vermoeden van) het voorhanden hebben van drugs. Tijdens het transport naar de visitatieruimte heeft personeel waargenomen dat klager iets in zijn mond stopte en een slikkende beweging maakte. Het inslikken van contrabande is een feit als bedoeld in artikel 50 van de Pbw. Het feit dat bij de visitatie en ook nadien niets is aangetroffen, doet daaraan niet af. Er wordt immers niet altijd iets teruggevonden, nu bepaalde middelen in het lichaam worden opgenomen. In RSJ 7 maart 2016, 15/3925/GA, overwoog de beroepscommissie dat in redelijkheid een disciplinaire straf kon worden opgelegd, toen een gedetineerde tijdens een zoekactie zichtbaar iets inslikte. Er is geen sprake van dat klager een snoepje in zijn mond heeft gestopt en hij heeft ook niks uitgespuugd. Op de eerste dag na de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf is klager aan een urinecontrole onderworpen. De uitslag daarvan was positief. 

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Naar het door klager geschetste alternatief, te weten dat hij een keelsnoepje heeft ingenomen, is geen enkel onderzoek verricht. Het feit dat een drugshond bij klager aanslaat, is een reden hem mee te nemen en verder te onderzoeken, maar daarbij is vervolgens niets aangetroffen. Klager had op de afdeling al een snoepje in zijn mond gestopt en heeft tijdens het transport naar de visitatieruimte enkel in zijn ogen gewreven. Ze dachten dat hij toen iets in zijn mond stopte, maar dat was niet zo. Hij heeft gewoon meegewerkt. De directie dient aannemelijk te maken dat hij contrabande heeft ingeslikt. De waarnemingen zoals weergegeven in het schriftelijk verslag passen binnen het door klager geschetste scenario. Klager heeft vijf dagen in een strafcel verbleven en daarvan heeft hij drie dagen boven een zeef moeten poepen, maar daarbij is niets aangetroffen. Een ordemaatregel was niet aan de orde en een disciplinaire straf al helemaal niet. Klager heeft onnodig lang in afzondering verbleven en is daarvoor ten onrechte niet gecompenseerd. Hij heeft weliswaar na de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf bij een urinecontrole positief gescoord, maar dat staat los van het onderhavige incident. Hij had uit frustratie gerookt, omdat zijn oma was overleden. Dat had hij ook toegegeven. Klager is gemotiveerd goed gedrag te vertonen om zo snel mogelijk naar zijn kinderen terug te kunnen.  

 

3.         De beoordeling

De directeur kan, zo volgt uit artikel 50, eerste lid, in verbinding met artikel 51, eerste lid, van de Pbw, een disciplinaire straf opleggen wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd wegens het vermoeden dat hij contrabande zou hebben ingeslikt. Klager betwist dat. Blijkens het schriftelijk verslag is waargenomen dat klager, nadat een drugshond bij hem was aangeslagen, iets in zijn mond heeft gestopt en een slikkende beweging heeft gemaakt. Op dat moment kon nog niet worden vastgesteld dat hetgeen klager in zijn mond had gestopt en (mogelijk) had doorgeslikt, contrabande was. Het had dan ook in de rede gelegen klager in het kader van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming een ordemaatregel op te leggen. Uit de beschikking en hetgeen ter zitting is verhandeld komt naar voren dat klager in de strafcel gedurende drie dagen onder cameratoezicht is gesteld en dat gedurende deze periode zijn ontlasting met behulp van een zeef is onderzocht. Vaststaat dat na afloop van deze periode van drie dagen bij klager geen contrabande is aangetroffen. Een ordemaatregel, die ten uitvoer wordt gelegd zolang dat noodzakelijk is en wordt beëindigd zodra dat mogelijk en verantwoord is, had dan ook na afloop van de drie dagen dat klager aan cameratoezicht en het onderzoeken van zijn ontlasting was onderworpen, kunnen en dienen te worden beëindigd.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur ongegrond verklaren. Zij zal de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 25 februari 2019.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven