nummer: R-18/2150/GM
betreft: [klager] datum: 6 maart 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Heerhugowaard, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 30 oktober 2018 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Ter zitting van de beroepscommissie van 26 februari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Heerhugowaard heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 6 september 2018, betreft:
a. de verkeerde medicatieverstrekkingen;
b. de onjuiste meldingen in het medisch dossier en het zonder toestemming van klager inzien en wijzigen van gegevens in het medisch dossier.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Iedere keer wordt door het personeel nagevraagd of klager zijn medicatie (nexium 40 mg) op cel mag hebben. Verder wil klager weten hoe het kan dat de medische dienst en het ziekenhuis toegang hebben tot zijn medisch dossier. Ook vindt klager het vreemd dat in zijn medisch dossier zijn v.i.-datum (voorwaardelijke invrijheidsstelling) staat vermeld en zijn D&R (detentie & re-integratie). Niet iedere arts hoeft te weten dat klager gedetineerd is geweest.
In klagers dossier worden telkens gegevens gewijzigd zonder dat klager hiervan weet en daar toestemming voor heeft gegeven. Zo worden de tijden van transport met DV&O opgenomen en dan weer eruit gehaald. De melding dat klager in de p.i. Utrecht heeft gezeten klopt niet. Er worden verschillende dossiers toegezonden aan medisch adviseur en medisch tuchtcollege. De p.i.w.-ers verstrekken klagers medicatie aan andere gedetineerden. De medische dienst zou hiervoor geen toestemming hebben gegeven, de p.i.w.-ers zeggen iets anders. Klager heeft nexium 40 mg nodig omdat hij een scheur in zijn middenrif heeft. Er gaat bij de medische dienst van alles mis omtrent herhaalverzoeken medicatie. Ook wordt de post van de medisch adviseur ten onrechte opengemaakt.
Het is zeer lastig gebleken foutieve gegevens in het medisch dossier te corrigeren. Dit is klager slechts éénmaal en door tussenkomst van de psycholoog gelukt. Een voorbeeld is dat klager wordt verweten dat hij de naam van de neuroloog niet wil doorgeven, terwijl in het medisch dossier de naam gewoon wordt vermeld. Als klager de medische dienst een oproep laat zien voor bloedprikken en het inleveren van urine weet niemand wie dat heeft aangevraagd. Iedere p.i.w.-er kan bij de zo-nodig-medicatie op de afdeling in de mappen van de gedetineerden. Deze wordt ook aan anderen verstrekt. Klager meent dat de medische dienst hiervoor verantwoordelijk is. Klager wil dat de medische dienst op de vingers wordt getikt. In het medisch dossier mogen geen onwaarheden staan en de medische dienst moet meer naar de patiënten luisteren.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Het klopt dat in het medisch dossier van klager een transportdatum stond vermeld, die is verwijderd. Deze informatie had niet in het dossier opgenomen mogen worden. Indien het medisch dossier door klager wordt opgevraagd en hij daarmee kennis draagt van de datum, kan klager niet meer vervoerd worden. De betreffende medewerker is op deze foutieve vermelding aangesproken. De vermelding dat klager in de p.i. Utrecht heeft verbleven is door een arts die nog niet lang werkzaam is binnen DJI genoteerd en onjuist. De inrichting heeft er geen belang bij zaken foutief te noteren of informatie te verwijderen. Bij klachten van klager hierover is de afgelopen jaren steeds het gesprek met klager aangegaan conform de medische klachtenprocedure. Het is geenszins beleid van de inrichting om ‘zo-nodig-medicatie’ van klager aan andere gedetineerden te verstrekken. De betreffende medewerker van de afdeling is hierop aangesproken en hier is binnen de inrichting de aandacht voor gevraagd.
3. De beoordeling
a. Klager klaagt over de verstrekking van voor hem bestemde zo-nodig-medicatie door het personeel op de afdeling aan andere gedetineerden. Nu in de inrichting er voor is gekozen dit soort medicatie door het personeel van de afdeling aan de betreffende gedetineerde te geven, valt dit onder verantwoordelijkheid van de directeur van de inrichting. De inrichtingsarts valt hierin geen verwijt te maken. De beroepscommissie begrijpt uit de reactie van de inrichtingsarts op de klacht dat de betreffende medewerker van de afdeling hierop is aangesproken. Klager kan derhalve niet in dit onderdeel van zijn klacht worden ontvangen.
b. Op grond van artikel 7:454, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) richt de hulpverlener een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is.
De beroepscommissie merkt op dat het door de inrichtingsarts ingerichte medisch dossier een werkmethode is waarin aan de hand van werkaantekeningen door artsen en anderen die door de inrichtingsarts voor de hulpverlening zijn ingeschakeld, zoals verpleegkundigen, inzicht kan worden gegeven in de reeds uitgevoerde en nog te plannen medische handelingen. De inrichtingsarts is, behoudens met betrekking tot puur feitelijke gegevens, niet gehouden gegevens uit dit dossier op verzoek van de patiënt te corrigeren noch is het aan de patiënt te bepalen welke gegevens wel en welke gegevens niet in het dossier moeten worden opgenomen. De continuïteit van de zorg dient in deze gevallen zwaarder te wegen. Overigens heeft de inrichtingsarts erkend dat enkele gegevens in het medisch dossier niet juist zijn of ten onrechte zijn opgenomen, bijvoorbeeld omtrent het onjuiste feit dat klager in de p.i. Utrecht gedetineerd was en de vermelding in het medisch dossier van een transportdatum. Het tweede lid van artikel 7:454 biedt de patiënt de mogelijkheid een door hem afgegeven verklaring met betrekking tot de in het dossier opgenomen stukken aan het dossier toe te voegen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts met betrekking tot het ingerichte medisch dossier niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in onderdeel a van zijn klacht.
Zij verklaart het beroep voor wat betreft onderdeel b van de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 6 maart 2019
secretaris voorzitter