Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ C99/0226/TP en C99/0295/TP, 20 maart 2000, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: C 99/226/TP en C 99/295/TP

betreft: [klager] datum: 20 maart 2000

U I T S P R A A K

van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), inzake de beroepen, ingediend doormr. B. Wind, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een tweetal beslissingen van:

De Minister van Justitie, verder te noemen de Minister.

B E V I N D I N G E N E N O V E R W E G I N G E N :

1. De bestreden beslissingen
1.1. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst, met ingang van 28 augustus 1999 tot 26 november 1999 verlengd (C99/226/TP);
1.2. De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst, met ingang van 26 november 1999 tot 24 februari 2000 verlengd (C 99/295/TP).

2. De procedure
De beroepscommissie heeft kennis genomen van de navolgende stukken:
- de beroepschriften d.d. 30 augustus 1999 en 24 december 1999 en de aanvulling d.d. 28 december 1999, namens klager ingediend door zijn raadsvrouw mr. B. Wind;
- de beslissingen van de Minister d.d. 11 augustus 1999 en d.d. 24 november 1999;
- de schriftelijke inlichtingen en opmerkingen d.d. 6 december 1999 en d.d. 25 januari 2000 van de Minister met onder meer als bijlagen de hoorverslagen van 20 augustus 1999 en 24 november 1999, de medische verklaring deForensisch Psychiatrische Dienst (fpd) te 's-Hertogenbosch van 7 december 1999 en de pro justitia rapportage.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 februari 2000 is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, gehoord.
Namens de Minister is gehoord de heer [...].
Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

3. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling van klager is ingegaan op 4 juni 1998.
Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (hvb) van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught.
Klager is op 20 augustus 1999 en 24 november 1999 gehoord door een medewerker, respectievelijk het hoofd van het Bureau Selectie en Detentiebegeleiding (BSD) van voormeld hvb.
Bij brieven van 11 augustus 1999 en van 24 november 1999 heeft de Minister klager medegedeeld dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de termijn die klager in een hvb kan doorbrengen (de passantentermijn)in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting met ingang van 28 augustus 1999, respectievelijk 26 november 1999 met drie maanden is verlengd tot 26 november 1999, respectievelijk 24 februari 2000.
Klager is van 29 oktober 1998 tot 7 december 1998 ter selectie opgenomen geweest in het Dr. F.S. Meijers Instituut te Utrecht (MI). Klager is geselecteerd voor de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen.
Het verzoek namens klager d.d. 23 december 1999 aan de voorzitter van de beroepscommissie om de onder 1.2. genoemde ministeriële beslissing te schorsen is bij uitspraak van 28 december 1999 toegewezen. Daarop is klager op 7 januari2000 in afwachting van zijn plaatsing in de Van Mesdagkliniek geplaatst in het Forensisch Psychiatrisch Centrum "Veldzicht" (verder Veldzicht) te Balkbrug.

4. De standpunten
4.1. Het standpunt van klager
Namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het eerste beroep is het redelijk uit te gaan van de ingangsdatum van de verlengde termijn en met betrekking tot de ontvankelijkheid van het tweede beroep wordt opgemerkt dat klager medio 1999 onder de aandacht vande raadsvrouw kwam en het toen te laat was om beroep in stellen tegen de beslissing de passantentermijn met drie maanden te verlengen tot eind augustus 1999. Klager zou de raadsvrouw met het oog op een beroepschrift informeren overeen eventuele volgende verlengingsbeslissing.
Klager begrijpt echter de strekking van dergelijke beslissingen niet, noch bewaart hij zijn administratie. Hij schrijft op een stukje papier van een verlengingsbeslissing naar het departement het aanbod van de financiëletegemoetkoming te accepteren zonder de reikwijdte daarvan te zien. Een en nader is zijn raadsvrouw niet aan te rekenen, noch klager op grond van diens psychische toestand en geestvermogens. De Minister informeert de raadsvrouwevenmin. Het kladje aan de Minister betreffende de aanvaarding van het aanbod moet als niet geschreven worden beschouwd. De vaststellingsovereenkomsten zijn bewust niet geretourneerd, daar het in het geval van klager niet om eenstandaardvergoeding voor een standaardgegrondverklaring gaat. Klagers situatie was veel zwaarder dan die van andere tbs-passanten. Er is dan ook alle reden toe dat de beroepscommissie in dit geval een hogere tegemoetkoming vaststeltdan de gebruikelijke.
Klager is niet voorafgaand aan de eerste beslissing gehoord en de tweede beslissing is hem te laat uitgereikt.
Onzin is de opmerking van de Minister dat er vanuit de inrichting geen signalen waren dat klager detentieongeschikt was en met spoed in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. Zowel klagers vorige advocaat als zijn huidige heeftvanaf januari 1999 de Minister geschreven en telefonisch gemeld dat een plaatsing in een tbs-inrichting dringend noodzakelijk was, omdat klager in de EBI nog meer schade opliep. Bij schrijven van 18 oktober 1999 heeft de raadsvrouwin een brief aan ITZ met afschrift aan de Van Mesdagkliniek gevraagd om een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek. Daarop is zelfs niet gereageerd met een afschrift van de medische verklaring van 7 december 1999. Zij kent slechtsenige citaten eruit, die in de schorsingsbeslissing van de voorzitter van de beroepscommissie zijn opgenomen. De beschrijving van klagers ziektebeeld betreft niet slechts de dag van het onderzoek door de psychiater, doch geldtklagers situatie zoals die al veel langer was. Voorrang bij plaatsing was geïndiceerd. Klager heeft een derde van zijn tijd in de EBI in de isoleercel doorgebracht. De aan de EBI verbonden psychiater heeft meermalen de raadsvrouwgebeld dat er verandering in de situatie moest komen en dat hij contact zou opnemen met het departement. Het tweede hoorverslag wijst ook op het reeds langer bestaan van de problematiek: klager was 'telkenmale' onderwerp vanbespreking in verband met de voorrang bij een plaatsing. De Minister is in zijn zorgplicht jegens tbs-passanten in het geval van klager temeer ernstig tekortgeschoten, nu klager in de EBI was gedetineerd, bij voortduring in deisoleercel verbleef, kalmeringsmedicatie gebruikte en er geen medische rapportage vóór 7 december 1999 is opgemaakt.
Indien de beroepscommissie niet overgaat tot vaststelling van een hoger dan het gebruikelijke bedrag aan schadevergoeding, is toekenning van een financiële tegemoetkoming over de periode voorafgaand aan de onderwerpelijkepassantentermijnverlengingen denkbaar. Uitgangspunt is immers dat een tbs-gestelde binnen zes maanden na het ingaan van de tbs in een tbs-inrichting wordt geplaatst. Door steeds maar te verlengen wordt het eerste lid van artikel 12BVT een dode letter. Vanaf de zevende maand van de passantentermijn zou schadevergoeding moeten worden toegekend, waarbij in het geval van klager het zo lange en zware verblijf in de EBI dient te worden meegewogen. Er was daarsprake van een mensonterende situatie, waartoe wordt genoemd het boeien aan handen en voeten, het gebruik van de broekstok en een geblindeerde skibril, het bezoek achter glas en het nooit hebben van contact met medegedetineerden.Klager is door dat regime stukjes bij beetjes afgebroken. Het door de Minister gebruikte begrip 'hanteerbaar' heeft alleen al vanwege het zeer strakke regime in de EBI als criterium geen enkele waarde.

Klager zelf weet slechts dat de verlengingsbeslissingen hem op enig moment zijn uitgereikt tijdens zijn verblijf in de EBI en dat eerst ruim een half jaar na zijn plaatsing in de EBI hem medicatie is aangeboden. Hij zou thans lieverin Veldzicht willen blijven dan over enige tijd weer naar Groningen te gaan.

4.2. Het standpunt van de Minister
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van beide beroepschriften wordt ook in het geval van klager vastgehouden aan de wettelijke termijn. Klager blijkt heel wel in staat te reageren op brieven van de Minister.
Beide beroepen zijn formeel gegrond: het eerste wegens het tijdstip van het horen en het tweede wegens de te late uitreiking van de brief van 24 november 1999. Eerder is door of namens klager geen beroep ingesteld tegen voorgaandeverlengingen van de passantentermijn. Derhalve hebben deze eerdere beslissingen formele rechtskracht en het zou in strijd met de jurisprudentie zijn om die beslissingen met terugwerkende kracht te toetsen.
Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij verbleef ten tijde van het instellen van het eerste beroep 15 maanden als passant in het hvb. Uit een handmatige telling blijkt dater in augustus 1999 139, in september 1999 141, in oktober 1999 146 en in januari 2000 143 tbs-passanten waren. Klager wordt niet ten onrechte achtergesteld bij andere tbs-gestelden. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klageraf te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs.
Nu de duur van klagers passantentermijn ten gevolge van de onder 1.1. genoemde beslissing meer dan 15 maanden bedroeg, zijn beide beroepen materieel gegrond. Klager heeft het aanbod aanvaard van een volgens door de CRS vastgesteldenormen, financiële tegemoetkoming, ingaande de zestiende maand van zijn passantentermijn. Klager is in juni 1998 in de EBI geplaatst wegens een verhoogd vluchtrisico. Weliswaar is verblijf in de EBI zwaar, maar klagersvoorgeschiedenis en hetgeen waarvoor hij verantwoordelijk wordt gehouden rechtvaardigden zijn plaatsing in de EBI. Zijn langdurige verblijf daar kan geen aanleiding zijn hem meer schadevergoeding toe te kennen dan een anderetbs-passant. Beroep kon worden ingesteld tegen zijn plaatsing in de EBI en verlenging(en) daarvan, mede ter voorkoming van de eerder geschetste situatie van klager. Het aanbod van schadevergoeding blijft staan, ongeacht de uitspraakvan de beroepscommissie.
Ten tijde van het nemen van de onder 1.1. genoemde beslissing waren er geen signalen vanuit de inrichting dat hij detentieongeschikt was en met spoed in een tbs-inrichting diende te worden geplaatst. Zijn verblijf in de inrichtingwas nog wel hanteerbaar, zij het dat de inrichting het wenselijk oordeelde dat hij zo snel mogelijk in een tbs-inrichting werd opgenomen.
Ten tijde van het nemen van de onder 1.2. genoemde beslissing was de situatie in het hvb niet absoluut onhoudbaar. De inrichting heeft de Minister niet benaderd voor een spoedplaatsing. Uit de medische verklaring van 7 december 1999blijkt dat door het gebruik van antipsychotische medicatie de grootste agitatie verdwenen is en dat klager wegens zijn ernstige psychiatrische ziekte en zwakbegaafdheid te kwetsbaar is om langdurig in de EBI te verblijven, zodat hijzo snel mogelijk in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De psychiater spreekt in genoemde verklaring echter niet van detentieongeschiktheid van klager. Er is derhalve geen sprake van een dringend medisch belang, dat noopte toteen spoedplaatsing. Klagers noodzakelijke plaatsing in een zeer gestructureerde en zwaar beveiligde setting laat langer op zich wachten, doordat de doorstroming vanuit dergelijke afdelingen relatief lager is dan van andereafdelingen. Nadat de voorzitter van de beroepscommissie het verzoek tot schorsing van de onder 1.2. genoemde beslissing bij uitspraak van 28 december 1999 heeft toegewezen, is ter uitvoering daarvan klager op 7 januari 2000opgenomen in Veldzicht in afwachting van zijn plaatsing in de Van Mesdagkliniek, welke plaatsing naar verwachting nog twee maanden op zich zal laten wachten.
5. Beoordeling
5.1. Voor de beoordeling van het beroep zijn van belang de bepalingen van de Wet van 25 juni 1997 tot vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing endaarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden) (Stb. 1997, 280). Van deze Wet is artikel 12 op 11 juli 1997 en zijn deoverige bepalingen op 1 oktober 1997 in werking getreden (KB 5 juli 1997, Stb. 1997, 295).

5.2. Vast staat dat klager ernstig psychiatrisch ziek en zwakbegaafd is, dat de Minister hiervan kennis droeg en gebleken is dat de Minister de raadslieden geen afschriften heeft doen toekomen van zijn onder 1.1. en 1.2. genoemdebeslissingen. Onder deze omstandigheden wordt ervan uitgegaan dat beide beroepschriften zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van klager kon worden verlangd zijn ingediend, zodat klager in beide beroepen ontvankelijk zal wordenverklaard.

5.3. Bij de beoordeling van het beroep moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 12 BVT, moet worden aangenomen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat inbeginsel capaciteitstekort in de tbs-inrichtingen voor de Minister aanleiding kan vormen om de in het eerste lid van deze wetsbepaling genoemde termijn van zes maanden, waarbinnen een tbs-gestelde in een tbs-inrichting moet wordengeplaatst, zo vaak als dit nodig is met drie maanden te verlengen. Een beslissing van de Minister tot verlenging van deze termijn wegens capaciteitstekort leidt derhalve niet zonder meer tot gegrondverklaring van het beroep.

5.3.1. Wel laat het zich denken dat een tbs-gestelde bij het maken van een keuze door de Minister tussen enerzijds plaatsing in een tbs-inrichting en anderzijds verlenging van de passantentermijn ten onrechte wordt achtergesteldbij andere tbs-gestelden. Ook is voorstelbaar dat de totale duur van het verblijf van een tbs-gestelde als passant in een huis van bewaring zodanig lang wordt dat een beslissing tot verlenging van de passantentermijn bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Tenslotte kan de psychische situatie van een tbs-gestelde zodanig zijn dat hij als ongeschikt voor verblijf in een huis van bewaring moet wordenaangemerkt en bij voorrang dient te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Beroepen van tbs-gestelden ingesteld tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn in gevallen als hiervoor bedoeld kunnen ookindien er sprake is van een capaciteitstekort in de tbs-inrichtingen leiden tot gegrondverklaring van deze beroepen.

5.3.2. Gelet op het hiervoor overwogene dient de beroepscommissie bij de behandeling van door tbs-gestelden ingestelde beroepen tegen beslissingen van de Minister tot verlenging van de passantentermijn tenminste te beschikken overdoor of vanwege de Minister te verstrekken informatie met betrekking tot:
- de beschikbare capaciteit dan wel het capaciteitstekort in tbs-inrichtingen ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn alsmede een prognose daaromtrent over de drie maanden volgend ophet moment waarop de beslissing is genomen;
- opgave van de gemiddelde duur van het verblijf van tbs-gestelden als passant in een huis van bewaring ten tijde van het nemen van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn;
- de pro justitia rapportage met betrekking tot de psychische conditie van de desbetreffende tbs-gestelde en een verklaring afkomstig van een medicus betreffende de vraag of de tbs-gestelde gelet op zijn psychische toestand aldan niet geschikt is om langer als passant in een huis van bewaring te verblijven.

5.3.3. De Minister is gehouden voor de afloop van de in artikel 12 BVT bedoelde passantentermijn over de verlenging daarvan een beslissing te nemen en daarbij de procedurele voorschriften zoals neergelegd in de artikelen 53, tweedelid onder a, BVT - de hoorplicht - en 54, tweede lid, BVT - de informatieplicht - na te komen. Deze voorschriften zijn van wezenlijk belang voor de rechtspositie van de tbs-gestelde en de Minister is dan ook gehouden dezevoorschriften bij de besluitvorming betreffende de verlenging van de passantentermijn in acht te nemen (vgl. BC 9 februari 1998, C 97/28, Sancties 1998, nr. 28).

5.4. Aan de orde zijn uitsluitend klagers beroepen, voorzover gericht tegen de verlengingen van de passantentermijn met ingang van 28 augustus 1999 en van 26 november 1999. Uit het onderzoek in de onderhavige zaken is geblekendat klager tijdig is geïnformeerd over de onder 1.1. genoemde beslissing van de Minister. Klager is omtrent deze beslissing op 20 augustus 1999 gehoord, derhalve niet alvorens de Minister heeft beslist omtrent een beslissing metbetrekking tot plaatsing overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk III van de BVT, waarbij van een uitzonderingssituatie als genoemd in het vierde lid van artikel 53 BVT niet is gebleken. Gelet op het belang van de rechtspositie vande tbs-gestelde brengt zulks mee dat het beroep gegrond is en de onder 1.1. genoemde beslissing op formele grond dient te worden vernietigd.
Klager is op 24 november 1999 gehoord door het hoofd BSD van het hvb. Bij schrijven van diezelfde datum heeft de Minister klager bericht zijn onder 1.2. genoemde beslissing bericht, welk schrijven op 30 november 1999 aan klager isuitgereikt. Klager is derhalve niet tijdig geïnformeerd. De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen – dat ook het beroep tegen de onder 1.2. genoemde beslissing gegrond is,zodat de onder 1.2. genoemde beslissing van de Minister op formele grond dient te worden vernietigd.

5.5. De beroepscommissie is van oordeel dat klager enige tegemoetkoming is geboden voor de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd als gevolg van de onder 5.4 bedoelde gedragslijn van de Minister, welke niet meer ongedaan is temaken. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming, gehoord de Minister, vaststellen op f. 200,= tezamen.

6. De beroepscommissie zal beoordelen of er ook materiële gronden zijn om de onder 1.1. en 1.2. genoemde beslissingen te vernietigen.

6.1. Ten tijde van het instellen van beroep tegen de onder 1.1. genoemde beslissing verbleef klager 15 maanden als tbs-passant in het hvb. Een zodanige duur moet bij afweging van alle in aanmerking komende belangen enomstandigheden als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt dat -het hiervoor overwogene in aanmerking genomen- dat het beroep tegen de onder 1.1. genoemde beslissing ook opmateriële grond gegrond is en dat deze beslissing tot verlenging van de passantentermijn dient te worden vernietigd.

6.2. Gelet op het feit dat de onder 1.1. genoemde beslissing thans is vernietigd, is er geen sprake meer van een termijn waarvan de duur ingevolge artikel 12, tweede lid, BVT telkens met drie maanden kan worden verlengd. Ditbrengt mee dat klagers passantentermijn niet meer ingevolge artikel 12, tweede lid, BVT met de onder 1.2. genoemde termijn kan worden verlengd. Het beroep tegen de onder 1.2. genoemde beslissing is derhalve gegrond.

6.3. Bovendien blijkt uit de medische verklaring van de fpd te 's-Hertogenbosch van 7 december 1999, opgemaakt ten behoeve van de beoordeling van klagers psychische conditie ten tijde van het nemen van de onder 1.1. genoemdebeslissing, dat klager vanwege zijn ernstige psychiatrische ziekte en zwakbegaafdheid veel te kwetsbaar is om langdurig op een extra beveiligde afdeling te verblijven, het niet verantwoord is dat hij nog veel langer in de EBIverblijft en dat hij zo snel mogelijk in een tbs-kliniek geplaatst moet worden. Indien dat niet gebeurt zal dat de psychische gezondheid van klager zeer waarschijnlijk nog verder schaden. Op grond hiervan, alle omstandigheden inonderling verband en samenhang bezien, moest klager ten tijde van het nemen van de onder 1.1. genoemde beslissing als detentieongeschikt worden beschouwd, zodat hij met voorrang in een tbs-inrichting diende te worden geplaatst.Hieraan heeft de Minister eerst na schorsing op 28 december 1999 van de onder 1.2. genoemde beslissing gevolg gegeven door klager op 7 januari 2000 in afwachting van zijn plaatsing in de Van Mesdagkliniek in Veldzicht te plaatsen.De bestreden beslissingen dienen eveneens op deze grond te worden vernietigd. Opgemerkt wordt nog dat wegens zijn ernstige psychiatrische ziekte voor klager behandeling en verpleging dringend noodzakelijk waren en hij deze in de EBInode moest ontberen. Hoewel geen eerdere medische verklaring voorhanden is dan die van het onderzoek van de forensisch psychiater op 23 november 1999, moet klagers verblijf als tbs-passant in de EBI, hoe zeer zijn plaatsing aldaarwas geïndiceerd door zijn voorgeschiedenis, op grond van zijn psychische gesteldheid mede in relatie met het in de EBI geldende regime van te lange duur worden geacht.

6.4. De beroepscommissie zal, gelet op het hiervoor overwogene en de omstandigheid dat klager inmiddels in een tbs-inrichting is geplaatst, met toepassing van artikel 66, derde lid sub c., BVT volstaan met vernietiging van debestreden beslissingen.

6.5. Voorts is, nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële gronden te vernietigen beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken, enige tegemoetkoming aan klager geboden. Ter beoordeling van de beroepscommissie staan thansslechts de beroepen tegen de onder 1.1. en 1.2. genoemde beslissingen. In haar oordeel terzake van de tegemoetkoming zal de beroepscommissie dan ook niet de ministeriële beslissingen betrekken, die gericht waren op de aan de onder1.1. genoemde, voorafgaande periode.
Hoe zeer in het geval van klager sprake is van een ernstige psychiatrische problematiek en hoe belastender mogelijk het verblijf in de EBI voor klager is geweest dan voor een gemiddelde tbs-passant in een regulier hvb, deberoepscommissie ziet daarin geen rechtvaardiging voor het vaststellen van een hogere tegemoetkoming dan de gebruikelijke; zij zal deze tegemoetkoming, gehoord de Minister, vaststellen op f. 1250,= per maand, ingaande de zestiendemaand na de aanvangsdatum van klagers tbs, waarbij onder een maand wordt verstaan een termijn van 30 dagen. Telkens na het verstrijken van drie maanden dient het hiervoor genoemde bedrag met f. 250,= per maand te worden verhoogd,tot 7 januari 2000, de datum waarop klager daadwerkelijk in een tbs-inrichting is geplaatst.
Op grond van het overwogene komt de beroepscommissie tot de volgende beslissing.

7. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden beslissingen voorzover de duur van de passantentermijn de periode van 15 maanden te boven gaat.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a. f. 200,=;
b. f. 1250,= per maand vanaf de dag, waarop na het ingaan van de tbs 15 maanden zijn verstreken, met dien verstande dat dit bedrag telkens na het verloop van drie maanden van voortgezet verblijf in een penitentiaire inrichtingwordt verhoogd met een bedrag van f. 250,= per maand, tot 7 januari 2000, de datum waarop klager daadwerkelijk in een tbs-inrichting is geplaatst.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op20 maart 2000.

secretaris voorzitter

Nummer: C 99/226/TP en C 99/295/TP

Betreft:[...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van1 februari 2000, gehouden in Veldzicht te Balkbrug.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker,
leden: prof. dr. L.A.J.M. van Eck en mr. C.L. van den Puttelaar.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E. van der Waal-van der Linden.

Gehoord is klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B. Wind.
Namens de Minister van Justitie is de heer [...] gehoord.

Namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het eerste beroep is het redelijk uit te gaan van de ingangsdatum van de verlengde termijn en met betrekking tot de ontvankelijkheid van het tweede beroep wordt het volgende opgemerkt. Zomer 1999 kwam klager onder deaandacht van de raadsvrouw; het was toen te laat om beroep in stellen tegen de beslissing de passantentermijn met drie maanden te verlengen tot eind augustus 1999. Klager heeft de raadsvrouw toegezegd haar met het oog op instellingvan beroep te informeren over een eventuele volgende verlengingsbeslissing. Klager begrijpt echter de strekking van dergelijke beslissingen niet, noch bewaart hij zijn administratie. Hij schrijft op een stukje papier van eenverlengingsbeslissing naar het departement het aanbod van de financiële tegemoetkoming te accepteren zonder de reikwijdte daarvan te zien. Dat is zijn raadsvrouw niet aan te rekenen, noch klager op grond van diens psychischetoestand en geestvermogens. De Minister informeert de raadsvrouw niet, ook al vraagt zij door middel van brieven aandacht voor de toestand van klager. Klager is zich ervan bewust dat hij recht heeft op schadevergoeding, zodat hij opeen kladje de Minister heeft bericht het aanbod te aanvaarden. Dat moet als niet geschreven worden beschouwd. De vaststellingsovereenkomsten zijn bewust niet geretourneerd, daar het in het geval van klager niet om eenstandaardvergoeding voor een standaardgegrondverklaring gaat. Klagers situatie was veel zwaarder dan die van andere tbs-passanten. Er is dan ook alle reden toe dat de beroepscommissie in het geval van klager een hogere tegemoetkoming vaststelt dan de gebruikelijke.
Klager is niet voorafgaand aan de eerste beslissing gehoord en de tweede beslissing is hem te laat uitgereikt.Onzin is de opmerking van de Minister dat er vanuit de inrichting geen signalen waren dat klager detentieongeschikt was enmet spoed in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. Zowel klagers vorige advocaat als zijn huidige heeft vanaf januari 1999 de Minister geschreven en telefonisch gemeld dat een plaatsing in een tbs-inrichting dringendnoodzakelijk was, omdat klager in de EBI nog meer schade opliep. Bij schrijven van 18 oktober 1999 heeft de raadsvrouw in een brief aan ITZ met afschrift aan de Van Mesdagkliniek gevraagd om een onafhankelijk psychia-trischonderzoek. Daarop is niet gereageerd. Evenmin heeft zij een afschrift van de medische verklaring van 7 december 1999 ontvangen. Zij kent slechts enige citaten eruit, die in de schorsingsbeslissing van de voorzitter van deberoepscommissie staan vermeld. De beschrijving van klagers ziektebeeld betreft niet slechts de dag van het onderzoek door de psychiater, doch geldt klagers situatie zoals die al veel langer was. Voorrang bij plaatsing wasgeïndiceerd. Klager heeft een derde van de door hem in de EBI doorgebrachte tijd in de isoleercel verbleven. De aan de EBI verbonden psychiater heeft meermalen de raadsvrouw gebeld dat er verandering in de situatie moest komen endat hij contact zou opnemen met het departement. Het hoorverslag van 24 november 1999 wijst ook op het reeds langer bestaan van de problematiek: klager was 'telkenmale' onderwerp van bespreking in verband met de voorrang bij eenplaatsing. De Minister is in zijn zorgplicht jegens tbs-passanten in het geval van klager temeer ernstig tekortgeschoten, nu klager in de EBI was gedetineerd, bij voortduring in de isoleercel verbleef, kalmeringsmedicatie gebruikteen er geen medische rapportage vóór 7 december 1999 is opgemaakt.
Indien de beroepscommissie niet overgaat tot vaststelling van een hoger bedrag aan schadever-goeding dan het gebruikelijke, is toekenning van een financiële tegemoetkoming over de periode voorafgaand aan de onderwerpelijkepassantentermijnverlengingen denkbaar. Uitgangspunt is immers dat een tbs-gestelde binnen zes maanden na het ingaan van de tbs in een tbs-inrichting wordt geplaatst. Door steeds maar te verlengen wordt het eerste lid van artikel 12BVT een dode letter. Vanaf de zevende maand van de passantentermijn zou schadevergoeding moeten worden toegekend, waarbij in het geval van klager het zo lange en zware verblijf in de EBI dient te worden meegewogen. Het door deMinister gebruikte begrip 'hanteerbaar' heeft alleen al vanwege het zeer strakke regime in de EBI als criterium geen enkele waarde.

Klager verklaart desgevraagd slechts te weten dat de verlengingsbeslissingen hem zijn uitgereikt tijdens zijn verblijf in de EBI en dat eerst ruim een half jaar na zijn plaatsing in de EBI hem medicatie is aangeboden. Hij zou thansliever in Veldzicht willen blijven dan over enige tijd weer naar Groningen te gaan. Dat laatste maakt hem somber. Nu hij hier antidepressiva slikt,gaat het hem een beetje beter.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
De verwachting bestaat dat klager twee maanden na zijn plaatsing in Veldzicht in de Van Mesdagkliniek opgenomen zal kunnen worden. Ten aanzien van de ontvankelijkheid moet ook in het geval van klager worden vastgehouden aan dewettelijke termijn. Klager blijkt heel wel in staat te reageren op brieven van de Minister, nu hij schriftelijk het aanbod van de financiële tegemoetkoming heeft aanvaard. Het eerste beroep is formeel gegrond wegens het tijdstip vanhet horen en het tweede vanwege de te late uitreiking van de brief van 24 november 1999. Eerder is door of namens klager geen beroep ingesteld tegen verlengingen van de passantentermijn. Derhalve hebben deze eerdere beslissingenformele rechtskracht en het zou in strijd met de jurisprudentie zijn om die beslissingen met terugwerkende kracht te toetsen. Verblijf in de EBI is zwaar. Klagers voorgeschiedenis en hetgeen waarvoor hij verantwoordelijk wordtgehouden rechtvaardigden zijn plaatsing in de EBI. Dat noch zijn langdurige verblijf daar kan aanleiding zijn hem meer schadevergoeding toe te kennen dan een andere tbs-passant. Beroep kon worden ingesteld tegen zijn plaatsing in deEBI en verlenging(en) daarvan, mede ter voorkoming van de eerder geschetste situatie van klager. Het aanbod van schadevergoeding blijft staan, ongeacht de uitspraak van de beroepscommissie zal luiden. Indien klager niet-ontvankelijkwordt verklaard in zijn beroepen kan hij zich tot de Minister wenden voor het eerder gedane aanbod.

De raadsvrouw vraagt in haar reactie op het namens de Minister naar voren gebrachte nog aandacht voor de mensonterende situatie van klager in de EBI, waartoe zij noemt het boeien aan handen en voeten, het gebruik van de broekstok eneen geblindeerde skibril, het bezoek achter glas en het nooit hebben van contact met medegedetineerden. Klager is door dat regime stukjes bij beetjes afgebroken.

secretaris voorzitter

Naar boven