Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-19/1115/SGA, 13 februari 2019, schorsing
Uitspraakdatum:13-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          : S-19/1115/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 13 februari 2019

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. R.A. Schenk, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Hoogvliet te Rotterdam. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 7 februari 2019, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van acht dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 7 februari 2019 om 15.00 uur en eindigend op 15 februari 2019 om 15.00 uur, wegens het meermalen uitschelden van een personeelslid. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 12 februari 2019 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 13 februari 2019.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Namens verzoeker is aangevoerd dat de bestreden beslissing niet op schrift aan verzoeker is uitgereikt. Uit de bestreden beslissing volgt dat deze op 7 februari 2019 om 18.00 uur aan verzoeker is uitgereikt. De voorzitter constateert dat de vormvoorschriften als bepaald in artikel 58 van de Pbw door de directeur in acht zijn genomen. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 7 februari 2019, volgt dat aan verzoeker een disciplinaire straf is opgelegd wegens het meermalen ernstig uitschelden van een personeelslid. Dit betreft strafwaardig gedrag, zodat de directeur - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - daarvoor in redelijkheid een disciplinaire straf voor heeft kunnen opleggen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan voor dit gedrag op grond van de Sanctiekaart 2016 een disciplinaire straf van maximaal drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opgelegd worden. Aan verzoeker is een disciplinaire straf opgelegd van acht dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kan de directeur van het in de Sanctiekaart vermelde beleid afwijken maar dient hij, indien die afwijking ten nadele van betrokkene is, extra te motiveren waarom in dit geval een zwaardere straf op zijn plaats is. De directeur heeft niet gemotiveerd waarom hij heeft afgeweken van de straf die daarvoor staat in de Sanctiekaart. Zodoende zijn er - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - termen aanwezig voor toewijzing van het schorsingsverzoek.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur per direct tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 13 februari 2019.

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven