Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2296/GA, 19 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/2296/GA

Betreft:            [klager]            datum: 19 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 november 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het Justitieel Complex Zaanstad, de heer […], psychiater (niet betrokken geweest bij de behandeling), en […], arts-assistent. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Klagers raadsman mr. R.C. Fransen heeft per e-mail laten weten niet ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 27 november 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep – samengevat – als volgt toegelicht.

Klager stelt dat hij niet psychotisch is en ten onrechte in het PPC verblijft. Sinds hij uit de afzonderingscel is gekomen op 21 november 2018, hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan. Het gevaar dat klager zou doen veroorzaken, is er nooit geweest. Er is geen gevaar voor maatschappelijke teloorgang of vrees voor een lang verblijf in de inrichting. Uit de brieven van zijn begeleider van de gemeente Rotterdam en de reclassering blijkt namelijk dat zij met hem aan de slag willen in het kader van zijn resocialisatie. Daarbij staat de onafhankelijkheid van de tweede psychiater niet vast, gelet op de twijfelachtige conclusies en evident foutieve informatie die uit het rapport van de behandelend psychiater is overgenomen. Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is op 31 oktober 2018 opgenomen in het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad. Tijdens het voorgeleidingsconsult werd een floride psychotisch toestandsbeeld gezien waarbij klager sprak over grootse zaken als complotten over eugenetica, babydollexperimenten en psychiaters die witte tovenaars zijn. Tijdens klagers verblijf in het PPC werd frequent achterdocht bij hem waargenomen, er werden paranoïde- en grootheidswanen geobserveerd. De fysieke en verbale agressie die klager tijdens zijn verblijf in het PPC liet zien, kwam voort uit achterdocht vanuit een psychotisch toestandsbeeld. Vanuit een hallucinatie wilde hij een medepatiënt aanvallen. Eerst is geprobeerd klager vrijwillig medicatie te laten innemen door middel van motiverende gesprekken. Ook is geprobeerd het gevaar af te wenden door middel van het bieden van structuur, door klager te plaatsen in een individueel programma en hem te plaatsen in een afzonderingscel. Klager achtte de medicatie echter niet nodig en beschouwde het als gif. Er was sprake van een ontbrekend ziektebesef. Een antipsychoticum is een essentieel onderdeel van de behandeling van een psychose en antipsychotica zijn bewezen effectief. Uit de bijgevoegde beoordelingen van beide psychiaters die deskundig zijn, blijkt voldoende dat klager een ernstige psychiatrische stoornis heeft waar gevaar uit voort komt en dat er een causaal verband bestaat tussen gevaar en stoornis. De bestreden beslissing is daarom niet in strijd met enig wettelijk voorschrift. 

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur het behandelplan van klager overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen. De behandelend psychiater stelt dat klager bekend is met een psychotische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een stoornis in het gebruik van cannabis. Tijdens zijn verblijf in het PPC is klager frequent achterdochtig, spreekt hij over complottheorieën en werden paranoïde- en grootheidswanen geobserveerd. Vanuit deze psychose is klager agressief en dreigend naar medepatiënten. De onafhankelijke psychiater heeft geconstateerd dat sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, waar vanuit klager achterdochtig is naar de behandeld psychiater en de rest van het personeel. Daarnaast is sprake van grootheidsideeën. Er hebben zich twee agressie-incidenten voorgedaan. De beroepscommissie acht het, gelet op het voorgaande, voldoende aannemelijk geworden dat de stoornis van klagers geestesvermogens hem een gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, onder a, van de Pbw doet veroorzaken dat zonder een geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. In het behandelplan staat vermeld dat, indien dit noodzakelijk mocht zijn voor de behandeling en er geen overeenstemming meer is over het behandelplan, de mogelijkheid wordt gezocht dwangmedicatie toe te dienen in het kader van dwangbehandeling. Uit het behandelplan komt naar voren dat klager sinds 14 november 2018 antipsychoticum kreeg aangeboden, maar dit steeds weigerde, omdat hij het beschouwde als ‘gif’. Tevens is geprobeerd het gevaar af te wenden door middel van het bieden van structuur, het bieden van een individueel programma en het plaatsen in een afzonderingscel. Een antipsychoticum is een essentieel onderdeel van de behandeling van een psychose en de verwachting is dat dit zal leiden tot vermindering van achterdocht en afname van zowel fysieke als verbale agressie. De toepassing van de gedwongen geneeskundige behandeling kan worden beëindigd indien de psychotische ideeën, de achterdocht en de hieruit voortkomende agressie verdwenen zijn. Daarnaast kan de toepassing worden beëindigd wanneer klager over een langere periode vrijwillig en op regelmatige basis het antipsychoticum in tablet- of depotvorm neemt. Tegen de achtergrond van het voorgaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur ten aanzien van klager een a-dwangbehandeling toe te passen kan ook overigens niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.  

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, drs. Selnick Marzullo en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 februari 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven