Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2118/GV, 11 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/2118/GV

betreft: [klager]            datum: 11 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 november 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsvrouw, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klagers verzoek om algemeen verlof is op onjuiste gronden afgewezen. Daarnaast is de bestreden beslissing onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, aangezien klager positief gedrag in de inrichting laat zien. Het Openbaar Ministerie (OM) adviseert negatief ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat niet inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze invulling aan het ‘programma’ wordt gegeven. Aangezien in tegenstelling tot detentiefasering geen sprake is van een programma, is onduidelijk en onbegrijpelijk op welke gronden dit advies is gebaseerd. Voorts heeft de politie geen zelfstandig advies gegeven, omdat uitsluitend op basis van het negatieve advies van het OM eveneens negatief wordt geadviseerd. Er wordt slechts aangegeven dat het verlofadres in een high impact aandachtsgebied is gelegen. Overigens wordt niet te kennen gegeven waarom het verlofadres niet in orde is bevonden. In verband met de plaats waar klager het delict heeft gepleegd zijn eerdere verzoeken ten aanzien van een verlofadres in A. afgewezen. In onderhavig geval gaat het echter om een verlofadres in R. Bij het door klager gepleegde delict zijn er geen slachtoffers. Voorts is het aan de bestreden beslissing ten grondslag liggende reclasseringsadvies uit 2015 niet in het kader van detentiefasering en vrijheden opgesteld. Uit het reclasseringsadvies uit 2017 volgt bovendien dat klager zich in de periode voorafgaand zijn detentie aan afspraken hield. In het kader van klagers resocialisatie en het verminderen van het recidiverisico is het, mede in het licht van de reeds verlopen streefdata ten aanzien van klagers detentiefasering, van belang dat hem vrijheden worden toegekend. Het is onredelijk dat klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, enkel vanwege het feit waarvoor klager thans is gedetineerd. Klager verzoekt een tegemoetkoming toe te kennen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De bestreden beslissing is genomen op grond van het negatieve advies van het OM, het negatieve advies van de politie en het reclasseringsadvies van 12 mei 2017. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarden van een locatieverbod voor de gemeente waar klager het delict heeft gepleegd, een locatiegebod, een contactverbod ten aanzien van de slachtoffers en controle op de naleving van deze voorwaarden door middel van de toepassing van elektronische controle. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarden van een locatieverbod voor de gemeente waar klager het delict heeft gepleegd en de toepassing van elektronische controle. Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, gezien het reclasseringsadvies en de context van klagers strafzaak. Er is daarom sprake van een gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Het OM heeft eerder in verband met een ander door klager opgegeven verlofadres eveneens negatief geadviseerd, omdat niet inzichtelijk is op welke wijze klager de eventueel te verlenen verloven zou invullen. Voorts is een gebiedsverbod voor de plaats waar klager het delict heeft gepleegd geïndiceerd.                                    Uit het reclasseringsadvies van 12 mei 2017 in het kader van klagers strafzaak volgt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat vanwege eerder ingezette interventies, de ernstige delicten waarvoor klager is veroordeeld en het herhaaldelijk niet nakomen van afspraken.                De politie adviseert negatief ten aanzien van het verlofadres in R., omdat het ligt in een ‘high impact aandachtsgebied’ en feitelijke details met betrekking tot het verlof ontbreken.

3.         De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – (poging tot) brandstichting, (gekwalificeerde) diefstal en/of vernieling. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is bepaald op 10 oktober 2019. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.               Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Blijkens het reclasseringsadvies van 12 mei 2017 wordt het recidiverisico als hoog ingeschat, vanwege eerder ingezette interventies, de ernstige delicten waarvoor klager is veroordeeld en het herhaaldelijk niet nakomen van afspraken. Klager heeft het delict waarvoor hij thans is gedetineerd gepleegd terwijl hem toezichtmaatregelen waren opgelegd. Gelet op het feit dat klager tijdens eerder opgezette behandeltrajecten recidiveerde, is klager in beperkte mate te begeleiden. De reclassering ziet geen op gedragsverandering gerichte behandelmogelijkheden, mits klager bereid is behandeling te ondergaan. Thans is geen blijk gegeven van een dergelijke behandeling als gevolg waarvan het recidiverisico zou zijn verminderd. Voorts geeft het OM te kennen dat niet inzichtelijk is op welke wijze klager de eventueel te verlenen verloven zal invullen. Gelet op het reclasseringsadvies van 12 mei 2017 is sprake van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. In het politieadvies ten aanzien van het verlofadres in R. is opgemerkt dat het door klager opgegeven verlofadres in een zogenoemd ‘high impact aandachtsgebied’ is gelegen en dat onduidelijkheid bestaat omtrent de duur en de frequentie van eventueel aan klager te verlenen verloven. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 11 februari 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven