nummer: R-18/1933/GA
betreft: [klager] datum: 11 februari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, gericht tegen een uitspraak van 5 oktober 2018 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 8 januari 2019, gehouden in de p.i. Achterhoek te Zutphen, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. J.A.M. Kwakman, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 60,= toegekend vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende een ordemaatregel van 24 augustus 2018 van zeven dagen uitsluiting van deelname aan activiteiten, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Aan klager is een ordemaatregel opgelegd na een incident waarbij klager is aangevallen door drie medegedetineerden en hevig bloedend naar het personeel is toegelopen. De directeur kan zich vinden in het oordeel van de schorsingsvoorzitter in RSJ 30 augustus 2018, S-313 dat na de overplaatsing van klager naar een andere afdeling op 27 augustus 2018 de ordemaatregel onterecht in stand is gebleven. De directeur meent echter dat de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming van € 60,= te hoog is. De stelling van de beklagcommissie dat klager vier dagen te lang in afzondering heeft verbleven, is niet juist. Klager is op 27 augustus 2018 om 16.00 uur binnengekomen op de andere afdeling en is op 30 augustus 2018 na terugkeer van een ziekenhuisbezoek uitgesloten. De duur bedraagt dan drie dagen. Wat betreft de aan klager toegekende dubbele compensatie merkt de directeur op dat de stelling van klager dat hij 23 uur per dag op zijn cel heeft verbleven niet juist is. Uit navraag is gebleken dat klager meer vrijheden heeft gekregen dan normaliter wordt gegeven. Klager heeft gebruik mogen maken van de luchtmomenten en zijn BCD-momenten (bellen, celreiniging en douchen). Verder heeft klager tweemaal een medisch transport gehad alsmede bezoeken aan diverse functionarissen en is in de gelegenheid gesteld een reeks telefoongesprekken te voeren. Klager heeft aan het dagprogramma kunnen deelnemen. Op de dag van het incident is klager benaderd door een medegedetineerde die klager mededeelde dat drie gedetineerden van plan waren klager aan te vallen. Klager heeft zelf de keuze gemaakt dit niet te melden bij het personeel. Klager heeft zich met een ketting om zijn vuist verweerd en spreekt daarmee zijn eerdere mededeling dat hij de waarschuwing van de medegedetineerde niet serieus nam tegen. Ook heeft hij daarmee zelf enig aandeel gehad in het incident. Na een incident is het van belang dat de rust op de afdeling wordt teruggebracht en de situatie wordt bevroren. De inrichting heeft klager net zo behandeld als bij andere gedetineerden.
Namens klager is daarop als volgt gereageerd. Klager is niet in beroep gegaan tegen de uitspraak van de beklagcommissie, maar meent dat voor de gehele periode dat hij is afgezonderd het beklag gegrond had moeten worden verklaard. De raadvrouw van klager heeft op maandag 27 augustus 2018 om 11.09 uur per mail contact opgenomen met de directie over de afzondering van klager. Pas om 16.00 uur die dag is klager overgeplaatst naar een andere afdeling. Dat had eerder die dag gekund. Bij de berekening van het aantal dagen moet rekening worden gehouden met die maandag 27 augustus 2018. Klager is na de uitspraak van de schorsingsvoorzitter op 30 augustus 2018 niet direct uitgesloten. De inrichting vond een gesprek over eventuele wraakgevoelens noodzakelijk alvorens klager uit te sluiten. Dit gesprek had eerder kunnen plaatsvinden; na het incident op 24 augustus 2018 heeft klager uit emotie geroepen ze terug te zullen pakken. Deze neiging had klager op 30 augustus 2018 niet meer. Klager verbleef toen op een andere afdeling en de betreffende medegedetineerden waren toen zelf afgezonderd. Klager meent dat de laatste dag bij de berekening moet worden meegenomen. Dat betekent dat hij wel vier dagen afgezonderd heeft gezeten. Wat betreft de hoogte van de tegemoetkoming meent klager dat het zijn eigen schuld is dat hij is mishandeld. Naar klager wordt nimmer geluisterd, hetgeen ook volgt uit de vele gegrond verklaarde klaagschriften. De door klager aangewezen daders zijn niet als daders behandeld; zij werden niet ingesloten of afgezonderd en konden vrij rondlopen in de inrichting. De inrichting wist niet zeker of de aangewezen personen de daders waren; de politie moest hier onderzoek naar doen. Gelet hierop is het hoogst onwaarschijnlijk dat de inrichting had ingegrepen als klager wel vooraf de betreffende gedetineerden had aangewezen dat zij van plan waren hem te mishandelen. Het feit dat klager tijdens het gevecht in staat is geweest een halsketting om zijn hand te doen ter verdediging, wil niet zeggen dat hij daadwerkelijk voorbereid is geweest op de mishandeling. De inrichting toont geen enkel besef wat een dergelijke zware mishandeling (poging doodslag) met iemand doet. Klager had de steun van zijn familie moeten krijgen, maar in plaats daarvan werd hij overal van uitgesloten. Dat hij om medische en juridische redenen een aantal keer uitgesloten is geweest, wil niet zeggen dat de gevolgen van zijn insluiting daarom minder erg waren. Het is daarom zeer terecht dat de beklagcommissie ruimharig is geweest in het toekennen van de tegemoetkoming. Hoewel klager dat niet kan aantonen is hij pas op 31 augustus 2018 uitgesloten.
3. De beoordeling
Nu het beroep van de directeur enkel is gericht tegen de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming, zal in de beoordeling worden uitgegaan van de juistheid van de overwegingen van de beklagcommissie het beklag gegrond te verklaren. Op grond van artikel 68, zevende lid in verbinding met het zesde en tweede lid, van de Pbw bepaalt de beklagcommissie na een gegrondverklaring van het beklag en de gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing van de directeur of klager een tegemoetkoming wordt geboden. Voor de toepassing van tegemoetkomingen hanteert de beroepscommissie standaardbedragen. De lijst met standaardbedragen tegemoetkomingen is de raadplegen op de website van de RSJ. In een situatie zoals in onderhavige zaak, waarin geen standaardbedrag wordt genoemd, zal worden aangesloten bij situaties die wel in de lijst zijn opgenomen. De toekenning van de tegemoetkoming vindt plaats naar redelijkheid en billijkheid. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven af te wijken van de standaardbedragen. De beroepscommissie kan zich vinden in het oordeel van de beklagcommissie het basisbedrag te verdubbelen naar € 15,= per dag. Hiervoor bestaat aanleiding gelet op de heftigheid van het incident en de fysieke en mentale gevolgen daarvan voor klager. Klager voelde zich niet als slachtoffer, maar als dader behandeld. De beroepscommissie kan zich eveneens vinden in het aantal dagen (vier) voor de berekening van de tegemoetkoming. Niet is komen vast te staan op welk tijdstip klager is uitgesloten. Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. H. Heddema en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 11 februari 2019
secretaris voorzitter