Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1927/TB, 4 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1927/TB

betreft: [klager]            datum: 4 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.W. Kempe, namens […], verder te noemen klaagster,    gericht tegen een beslissing van 8 oktober 2018 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen de Minister, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 29 januari 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. E.W. Kempe, en namens de Minister, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft beslist klaagster te plaatsen in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht).

2.         De feiten

Klaagster is bij op 1 juni 2018 onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 17 mei 2018 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.                          De datum van voorwaardelijke invrijheidstelling en aansluitende aanvang van de tbs van klaagster is 27 februari 2019. Klaagster heeft in verscheidene penitentiaire inrichtingen verbleven. Ten tijde van de behandeling van het beroep verblijft zij in de p.i. Vught.                    Op 19 september 2018 is klaagster gehoord over de voorgenomen beslissing om haar in Veldzicht te plaatsen. Vervolgens heeft de Minister op 8 oktober 2018 beslist klaagster in Veldzicht te plaatsen. Deze plaatsing is ten tijde van de behandeling van het beroep nog niet gerealiseerd. Bij brief van 6 november 2018 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid klaagster bericht voornemens te zijn haar verblijfsvergunning “regulier voor bepaalde tijd” met terugwerkende kracht met ingang van 28 oktober 2017 (de pleegdatum van het misdrijf waarvoor klaagster op 17 mei 2018 is veroordeeld) in te trekken en aan haar een inreisverbod voor de duur van tien jaar op te leggen.

3.         De standpunten

Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. Ten tijde van het indienen van het beroep was nog geen sprake van een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning van klaagster waarop zij haar zienswijze zou kunnen geven. Inmiddels is bedoeld voornemen wel kenbaar gemaakt en is een hoorzitting gepland in verband met de door klaagster uitgebrachte zienswijze daarover. Als het al zover komt, zal de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) beslissen tot intrekking van de verblijfsvergunning van klaagster, waartegen dan nog rechtsmiddelen openstaan. Gelet hierop heeft klaagster rechtmatig verblijf in Nederland en zal daar in de nabije toekomst niet snel verandering in komen. De Minister heeft bij het nemen van de bestreden plaatsingsbeslissing verder onvoldoende rekening gehouden met zwaarwegende persoonlijke belangen van klaagster. Klaagster heeft een dochter van negen jaar die de Nederlandse nationaliteit heeft en bij de moeder van klaagster woont in Biggekerke (Zeeland). Klaagster is voor bezoek van haar dochter afhankelijk van haar familieleden (moeder en broer) en haar ex-partner, de vader van haar dochter, die allen op openbaar vervoer zijn aangewezen. Vanwege de reisafstand zal klaagster in Veldzicht verstoken zijn van bezoek van haar familie en dochter, hetgeen strijd met artikel 8 EVRM oplevert. Klaagster is aangemeld in Veldzicht. Volgens de behandelaar is moeder-dochtercontact voor klaagster en haar dochter belangrijk. Gelet op de jonge leeftijd van haar dochter is het daarbij heel belangrijk dat sprake kan zijn van fysiek contact. Bezoek is in Vught al lastig en vindt eenmaal per twee/drie weken plaats. Klaagster merkt nu al dat een kloof gaat ontstaan. Zij vraagt zich af hoe zij de band met haar kind zal kunnen behouden als zij in Veldzicht verblijft.

Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard. Verzocht wordt uitspraak te doen vóór 27 februari 2019, de datum van de beoogde plaatsing van klaagster in Veldzicht. Veldzicht zit op dit moment vol. In het geval het beroep ongegrond wordt verklaard, wordt verzocht, voor zover mogelijk, te beslissen dat klaagster haar plaatsing in Veldzicht in de p.i. Vught zal mogen afwachten. Zij wordt daar voorbereid op de tbs en het gaat daar goed met haar. Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.        Volgens het gevoerde beleid worden tbs-gestelden bij intrekking dan wel dreigend verlies van de verblijfsstatus geplaatst in één van de landelijke voorzieningen van waaruit tbs-gestelde vreemdelingen een behandeling krijgen aangeboden die is gericht op resocialisatie in het land van herkomst. Ten tijde van de bestreden beslissing was de Minister uit betrouwbare informatie van de IND bekend dat op korte termijn een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning aan klaagster zou worden uitgebracht. Dit is voldoende om de plaatsingsbeslissing te kunnen nemen. Als de Minister een signaal van de IND ontvangt dat men bezig is met het bedoelde voornemen wordt, nog voordat het voornemen is uitgebracht, daarop geanticipeerd. De bedoelde informatie is destijds ingewonnen in verband met de naderende aanvangsdatum van klaagsters tbs. Er was en is dus wel degelijk sprake van dreigend verlies van klaagsters verblijfsstatus. Klaagster zal worden behandeld in Veldzicht totdat zij naar Suriname kan worden overgebracht. Dan is de afstand tussen klaagster en haar dochter groter dan tijdens verblijf in Veldzicht. Veldzicht is verder gelegen van Zeeland dan Vught, maar ook in Vught is bezoek volgens klaagster al lastig. Wellicht is het mogelijk contact met elkaar te onderhouden via Skype of iets dergelijks of in ieder geval per telefoon. In Nederland is in geen geval sprake van strijd met artikel 8 EVRM. Niet wordt ontkend dat fysiek contact heel belangrijk is voor moeder en kind, maar beperktere bezoekmogelijkheden zijn inherent aan de tbs. Klaagster verblijft in de p.i. Vught op de pre-passantenafdeling. Het gaat daar redelijk goed met haar. Behandeling wordt afgehouden omdat behandeling in Veldzicht zal worden opgebouwd. Uit navraag bij de selectiefunctionaris zal klaagster op 27 februari 2019 of kort daarna in Veldzicht geplaatst kunnen worden.

4.         De beoordeling

Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister op grond van het ten tijde van de bestreden beslissing geldende artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:

a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uitgangspunt van het Beleidskader plaatsing TBS dwang 2016 (de opvolger van het beleidskader van 2014) is dat de ter beschikking gestelde geplaatst wordt in een instelling binnen de eigen regio, tenzij - voor zover hier van belang - de ter beschikking gestelde behoort tot de bijzondere doelgroep van vreemdelingen:                                                                                                                                            “Indien een TBS-gestelde geen rechtmatig verblijf in Nederland meer heeft (of dreigt te krijgen) zal deze, afhankelijk van de beschikbare plaatsen, in FPC Veldzicht dan wel FPC van Mesdag geplaatst worden ter voorbereiding op de repatriëring naar het land van herkomst. Dit kan direct bij een eerste opname zijn, maar ook gedurende de behandeling vanuit een ander FPC. Als de capaciteit t.b.v. vreemdelingen in Veldzicht en de van Mesdag volledig is benut zal de TBS-gestelde in een ander FPC worden geplaatst en op de wachtlijst voor Veldzicht of de van Mesdag geplaatst worden”. In het Beleidskader Repatriëring vreemdelingen in de tbs van januari 2013 is het volgende uitgangspunt opgenomen:                                                                                                                                                                                       “Vreemdelingen in tbs-instellingen die geen rechtmatig verblijf hebben c.q. ongewenst zijn verklaard, krijgen een op hun situatie toegesneden behandeling, die is gericht op terugkeer naar het land van herkomst. Resocialisatieverlof en terugkeer in de Nederlandse samenleving is niet toegestaan. Conform het VRIS- (Vreemdelingen in de strafrechtsketen) protocol wordt deze groep bij voorkeur in één daartoe gespecialiseerde instelling geplaatst, totdat een mogelijkheid is gevonden tot repatriëring naar het land van herkomst”.       De Minister heeft de bestreden plaatsingsbeslissing genomen vóórdat het voornemen van de Staatssecretaris tot intrekking van klaagsters verblijfsstatus aan klaagster kenbaar is gemaakt. Zoals in RSJ 16 januari 2018, 17/2929/TB is overwogen, acht zij een dergelijke handelwijze ongepast. Vast staat echter dat het bedoelde voornemen op 6 november 2018 alsnog aan klaagster kenbaar is gemaakt en daarmee de procedure tot intrekking van haar verblijfsstatus daadwerkelijk in gang is gezet. Daarmee is voldaan aan het in voormeld beleidskader genoemde vereiste dat klaagster geen rechtmatig verblijf in Nederland dreigt te krijgen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de Minister daarom overeenkomstig voormeld beleid kunnen beslissen klaagster te plaatsen in Veldzicht. De omstandigheid dat op het moment van de plaatsingsbeslissing nog geen sprake is van een onherroepelijke beslissing tot intrekking van klaagsters verblijfsvergunning maakt niet dat de plaatsingsbeslissing nog niet genomen had mogen worden. De plaatsingsbeslissing levert naar het oordeel van de beroepscommissie geen strijd op met het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven, nu eventuele beperkingen in bezoekmogelijkheden inherent zijn aan de tbs en in het geval van klaagster tevens dreigend verlies van de verblijfsstatus. Het belang dat tbs-gestelden zonder geldige verblijfstitel of dreiging daarvan een op terugkeer naar het land van herkomst toegesneden behandeling krijgen, staat in dit verband voorop. Gelet op het vorenstaande is de beslissing tot plaatsing van klaagster in Veldzicht niet in strijd met de wet en kan deze beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. A. van Holten en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden,  in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 4 februari 2019.                                    

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

Naar boven