Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1068/GA, 11 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1068/GA

betreft: [klager]                datum: 11 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Bouchikhi, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 1 juni 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 8 januari 2019, gehouden in de p.i. Achterhoek, is   […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden gehoord. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid te worden gehoord. Klagers raadsman, mr. Y. Bouchikhi, heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een ordemaatregel d.d. 30 december 2017 van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen met cameraobservatie wegens een intern onderzoek en op basis van informatie van het OM. De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is in een isoleercel geplaatst omdat een medegedetineerde namens klager gebeld zou hebben. Hierdoor zou het verblijf van klager op de afdeling volgens de directie op ernstige bezwaren stuiten. De omstandigheid dat klager na zijn plaatsing in de isoleercel gedreigd zou hebben met een vermeende honger- en dorststaking maakt de reden van plaatsing niet anders. De ordemaatregel lijkt veeleer als disciplinaire straf te zijn toegepast. De noodzaak voor de maatregel blijkt niet uit de schriftelijke mededeling van de beslissing noch uit de reactie van de directeur van 23 mei 2018. Evenmin blijkt hieruit dat een minder vergaande maatregel is overwogen. Plaatsing in afzondering kan alleen volgen indien dit in het belang is van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming of ter bescherming van de betrokkene noodzakelijk is. Hiervan is geen sprake. De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is bij binnenkomst in de inrichting in algemene beperkingen geplaatst. Op basis van GRIP-informatie zijn aan klager beperkingen opgelegd. Er zou een aanslag op klagers leven worden geraamd. Op het moment dat de informatie van het OM en GRIP ontvangen werd, heeft de inrichting gekozen voor de veiligheid van klager. Op het moment dat het OM niet meer informatie wilde verstrekken, is de maatregel gelijk opgeheven. Klager moest voor zijn veiligheid in afzondering worden geplaatst. Klager kon niet op de afdeling blijven, omdat hij daar lastig is te monitoren. De gevonden telefoon kon niet aan klager gelinkt worden.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 24, eerste lid in verbinding met artikel 23, eerste lid, onder a en b van de Pbw kan een gedetineerde in afzondering worden geplaatst indien dit a) in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is, of b) indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. Op grond van artikel 24a, eerste lid, van de Pbw kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, bepalen dat de gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Aan klager is een afzonderingsmaatregel opgelegd in verband met een intern onderzoek alsmede informatie vanuit de Openbaar Ministerie. Vervolgens is klager op advies van de GGD-arts onder cameratoezicht geplaatst, omdat klager aangaf in honger- en dorststaking te gaan. Uit de stukken blijkt verder dat enkele dagen eerder klager beperkende maatregelen zijn opgelegd in verband met informatie van het GRIP over een zeer ernstige dreiging op klagers leven. De directeur heeft het OM na de afzonderingsmaatregel van 30 december 2017 verzocht om aanvullende informatie. Toen deze informatie niet werd verstrekt, is de ordemaatregel op 3 januari 2018 opgeschort en klager op eigen cel geplaatst. Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur klager af te zonderen met cameraobservatie, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. H. Heddema en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 11 februari 2019

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven