Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1566/TA, 19 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

nummer:          R-18/1566/TA

betreft: [klager]            19 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van FPC de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting, gericht tegen een uitspraak van 24 juli 2018 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 januari 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting […] en […], juristen.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruikgemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van 5 april 2018 tot weigering bezoek van klagers vriendin L. voor de duur van vier weken wegens het op 4 april 2018 aanslaan van de drugshond bij de koffer van L. (PN 2018/076).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard wat betreft het opleggen van de weigering van bezoek, maar gegrond verklaard wat betreft de duur van deze bezoekbeperking op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De beklagcommissie is van oordeel dat een bezoekweigering voor een duur van vier weken onredelijk lang is omdat geen drugs zijn aangetroffen. De inrichting is het daar niet mee eens. Niet alleen het daadwerkelijk aantreffen van drugs kan een reden zijn bezoek gedurende vier weken te weigeren. Het oordeel van de beklagcommissie geeft de inrichting een te beperkte ruimte om de orde en veiligheid in de inrichting te kunnen waarborgen en is niet in lijn met jurisprudentie van de beroepscommissie dat elke bezoeker bij wie een drugshond is aangeslagen kan worden aangemerkt als een potentieel risico voor de orde en veiligheid in de inrichting. Het gaat om de mogelijkheid dat er drugs aanwezig zouden kunnen zijn omdat de drugshond is aangeslagen. De drugshonden zijn zeer goed getraind. Ook nader onderzoek zou niet kunnen uitsluiten dat drugs aanwezig waren omdat de mogelijkheid blijft bestaan dat de drugs op een vernuftige, niet aan te treffen wijze in de koffer waren verstopt. De inrichting heeft niet de bevoegdheid de koffer zo goed te onderzoeken dat drugs in dat geval gevonden kunnen worden. Bovendien is de drugshond volgens de rapportage ook bij de jassen van klager en zijn vriendin aangeslagen.

Het bezoek is bewust voor een duur van vier weken geweigerd omdat het de tweede keer in korte tijd is dat de drugshond bij klagers vriendin L. is aangeslagen. De eerste keer (in december 2017) is besloten het bezoek onder toezicht toe te staan. Er zijn sterke vermoedens dat drugs via deze bezoekster de inrichting binnenkomen. Het is het afdelingspersoneel opgevallen dat bij en na bezoek van klagers vriendin L. meer telefoonverkeer en patiëntenbezoeken op de afdeling plaatsvinden en er een onrustige sfeer op de afdeling heerst. Het gaat daarbij om onrust op de afdeling bij de andere patiënten.

Gelet op de bewuste keuze voor de duur van de maatregel is in dit geval, anders dan in beroepszaak R-18/980/TA, niet tussentijds bekeken of de bezoekweigering korter dan vier weken zou kunnen duren.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. 

De koffer van klagers vriendin L. is uitvoerig onderzocht en zowel klager als zijn vriendin is gecontroleerd. De drugshond kan aanslaan als er vroeger drugs in de koffer hebben gezeten. Het gaat klager er om dat het gevolg van vier weken volledige bezoekweigering te zwaar is en de beklagcommissie heeft klager daarin terecht gelijk gegeven. De inrichting had ook het gesprek kunnen aangaan en/of een toezichtmaatregel kunnen opleggen. Na bezoek van klagers vriendin zou onrust op de afdeling bestaan, maar klager krijgt geen bezoek van andere patiënten op de afdeling.

 

3.         De beoordeling

In beroep is aan de orde of de bezoekweigering voor de duur van vier weken in redelijkheid kon worden opgelegd.

Als onbetwist staat vast dat de drugshond in december 2017 is aangeslagen bij klagers vriendin L. en dat toen om die reden de maatregel van bezoek onder toezicht is opgelegd. Vast staat verder dat op 4 april 2018 de drugshond is aangeslagen bij de koffer van dezelfde vriendin. Volgens rapportage is de drugshond ook aangeslagen op de jassen van klager en zijn vriendin. De inrichting heeft bovendien vermoedens van drugsinvoer in de inrichting door deze bezoekster, die zijn gebaseerd op de reeds in beklag aangevoerde onrust op de afdeling die in beroep door de inrichting nader is geconcretiseerd. Gelet hierop en gelet op het grote belang dat de inrichting heeft bij het voorkomen van gebruik van en handel in drugs in de inrichting kan het opleggen van een bezoekweigering voor de duur van vier weken in dit geval, ondanks het feit dat niet daadwerkelijk drugs zijn aangetroffen, niet onredelijk of onbillijk worden genoemd. Het voeren van een gesprek en/of het opleggen van een toezichtmaatregel kunnen in dit verband in het licht van de genoemde feiten en omstandigheden als onvoldoende maatregelen ter waarborging van de orde en veiligheid in de inrichting worden beschouwd. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie betreffende de duur van de bezoekweigering en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. A. van Holten en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden,  in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 19 februari 2019.

                         

 

            secretaris         voorzitter

 

                       

 

 

 

 

 

re, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 januari 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is klagers raadsvrouw mr. A.L. Louwerse gehoord.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Namens het hoofd van de inrichting is bericht van verhindering alsmede een schriftelijke reactie op het beroep ontvangen dat naar klager en zijn raadsvrouw is gezonden.

Partijen hebben desgevraagd voorafgaand aan de zitting meegedeeld er geen bezwaar tegen te hebben dat de voorzitter die heeft beslist op het met de zaak verband houdende schorsingsverzoek als lid van de beroepscommissie op het beroep meebeslist.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag, voor zover in beroep aan de orde, betreft de op 18 mei 2018 opgelegde maatregel afzondering (OV 2018-95).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De maatregel is ten onrechte opgelegd en heeft te lang geduurd. De beklagcommissie is ten onrechte niet ingegaan op de te lange duur. Klager en ook andere medepatiënten klagen vaak over het gedrag van de desbetreffende medepatiënt, inhoudende  het veroorzaken van geluidsoverlast, het vertonen van dwingend gedrag op de groep en het uiten van verbale agressie. Klager wordt vaak gepest vanwege zijn achtergrond met zedenfeiten en daarvan is de inrichting ook op de hoogte. Volgens klager onderneemt de inrichting geen actie in de richting van die medepatiënt. Klager heeft de deur van die medepatiënt dichtgegooid omdat deze wederom overlast veroorzaakte en de staf daar niets aan deed. Klager is naar zijn kamer gestuurd. Hij wilde niet terug naar zijn kamer en heeft gedreigd met het gooien van een kopje waarbij hij de vraag stelde of hij die dan moest gooien om aandacht te krijgen. Volgens klager heeft hij het kopje niet gegooid maar neergezet, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde wettelijke aantekeningen. Verder heeft klager wel meegewerkt aan de time-out. Klager vindt het vervelend dat ondanks zijn verzoek niet naar die medepatiënt is ingegrepen en alleen hij is afgezonderd.

Volgens klager had de afzondering eerder kunnen worden beëindigd als het personeel inhoudelijke gesprekken met hem had gevoerd zoals hij had gevraagd en klager een herstelgesprek met de desbetreffende medepatiënt was aangeboden. Er waren weinig contactmomenten waarbij klager alleen werd gevraagd of hij koffie en dergelijke wilde, maar dat wilde hij niet omdat hij al koffie op zijn kamer had. Dat is echter uitgelegd alsof klager geen gesprek of contact wilde. De desbetreffende medepatiënt heeft klager in aanwezigheid van de staf excuses aangeboden met de woorden: “Sorry oude, ik zal het niet meer doen”. Klager ziet dit niet als oprechte excuses en wil ook niet met ‘oude’ worden aangesproken.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

Het team heeft klagers gedrag als dusdanig geladen en dreigend ervaren dat afzondering noodzakelijk werd geacht, temeer daar klager de instructies van het team weigerde op te volgen. Daaraan doet niet af of klager daadwerkelijk het kopje heeft gegooid en hoe op het gedrag van de medepatiënt is gereageerd. Blijkens de dagrapportage was klager tijdens de afzondering niet goed in contact tijdens de contactmomenten en ging het pas vanaf 22 mei 2018 langzaamaan beter. Klager heeft in gesprekjes aangegeven dat hij inziet dat hij te ver is gegaan en dat hij alleen in zichzelf gekeerd kan zijn of excessief tekeer kan gaan als zijn ‘rode knop’ wordt ingedrukt. Klager heeft verder gemeld te willen nadenken over het houden van gesprekjes op zijn kamer over de vroegsignalering. In de daarop volgende dagen heeft hij steeds meer vrijheden gekregen. Op 26 mei 2018 heeft de medepatiënt klager zijn excuses aangeboden waarop klager in eerste instantie een beetje boos en negatief reageerde. Na bijsturing heeft klager de excuses alsnog aanvaard en hebben klager en de medepatiënt een en ander uitgesproken. De afzondering is op 28 mei 2018 omgezet naar een vier-uursprogramma. Op 4 juni 2018 heeft klager weer alle vrijheden gekregen.

 

3.         De beoordeling

In de schriftelijke mededeling van de afzonderingsmaatregel van 18 mei 2018 is expliciet verwezen naar klagers dreigende en agressieve gedrag naar medebewoners en personeel in de weken daarvoor. Dit gedrag is door en namens klager niet betwist. Verder is daarin opgenomen dat klager op 18 mei 2018 in conflict kwam met een medebewoner en daarbij toenemend boos werd, dat de sociotherapie probeerde daarover met hem in gesprek te gaan, maar dat klager te geladen was en probeerde het alarm af te pakken van de sociotherapie, dat klager vervolgens een time out kreeg maar aangaf daaraan niet te willen meewerken en dat, toen een andere sociotherapeut meldde dat werd verwacht dat klager meewerkte, klager aanvankelijk weigerde mee te werken, maar toch meeliep naar zijn kamer maar onderweg een koffiekop pakte en aanstalten maakte de koffiekop richting de sociotherapeut te gooien die daarop dekking heeft gezocht. De opgelopen spanning, de dreiging van het gooien van de koffiekop en het wegduiken van de sociotherapeut worden bevestigd in de door de namens klager overgelegde wettelijke aantekeningen. Deze gedragingen van klager vormen ook naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende grond voor het in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting opleggen van de afzonderingsmaatregel op 18 mei 2018. Ook als moet worden aangenomen dat klager de koffiekop uiteindelijk niet heeft gegooid, is er onvoldoende reden om tot een ander oordeel te komen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is voorts voldoende aannemelijk dat de afzonderingsmaatregel is opgeheven op het moment dat klager voldoende in contact was en opheffing van de maatregel volgens de inrichting verantwoord was. Hierbij neemt zij in aanmerking dat klager blijkens de door de inrichting weergegeven dagrapportage tijdens de afzondering aanvankelijk niet goed in contact was, eten en zelfs luchten heeft geweigerd en eerst na 22 mei 2018 meer in contact is gekomen waarna stapsgewijs tot meer vrijheden kon worden gekomen en uiteindelijk op 28 mei 2018 een vier-uursprogramma kon worden opgelegd.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. A. van Holten en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden,  in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 19 februari 2019.

 

                         

 

            secretaris         voorzitter

 

                       

 

 

 

 

 

 

Naar boven