Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2080/JA, 19 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2080/JA

betreft: [klaagster]       datum: 19 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. S. Vermeulen, namens  […], geboren op […] 1999, verder te noemen klaagster, gericht tegen een uitspraak van 25 oktober 2018 van de beklagcommissie bij de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.), locatie De Hunnerberg te Nijmegen (hierna: De Hunnerberg), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 november 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. S. Vermeulen. Voorts aanwezig was de zus van klaagster.

De directeur van De Hunnerberg is met schriftelijk bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De directeur heeft voorafgaand aan de zitting verzocht een verslag op te maken van hetgeen ter zitting is verhandeld en hem in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. De voorzitter heeft dit verzoek ingewilligd. Van de zitting is een verslag van horen opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. De directeur heeft op 17 december 2018 op het verslag gereageerd. De reactie van de directeur is aan klaagster en haar raadsvrouw toegezonden, waarbij klaagster en haar raadsvrouw gelegenheid hebben gekregen op de reactie van de directeur te reageren. De raadsvrouw heeft vervolgens op 17 januari 2019 een reactie gezonden. Deze reactie is ter kennisgeving aan de directeur toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft aantasting van klaagsters privacy, omdat groepsleidster D. (hierna: de groepsleidster) informatie over klaagster heeft opgezocht op het internet en deze informatie heeft gedeeld met een jeugdige (H-2018-076).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klaagster en de directeur

Door en namens klaagster is in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De klacht moet zo worden begrepen, dat geklaagd wordt over zowel het opzoeken van gegevens over klaagster op internet - meer specifiek gegevens op de website ‘www.badoo.com’ - door de groepsleidster, alsook het delen van die aangetroffen gegevens met een andere jeugdige in de inrichting. Dat de groepsleidster klaagster, zoals zij zelf heeft gezegd, toevallig is tegengekomen op internet, dat klopt niet. De groepsleidster heeft klaagster bewust opgezocht. De foto op het profiel dateert van jaren geleden, toen klaagster 11 of 12 jaar oud was. Klaagster is daarop onherkenbaar. Daarnaast moet bewust zijn gezocht in een andere regio dan waar de groepsleidster zich bevindt. De groepsleidster heeft bovendien tegen klaagster gezegd dat zij met een vriendin op internet ging kijken om te zien wat de jongeren online doen. Nog verder ondersteunend voor het standpunt dat de groepsleidster niet de waarheid heeft gesproken is dat klaagster naar de groepsleidster is toegegaan om te vragen wat er precies aan de hand was. De groepsleidster heeft klaagster, anders dan zij volgens het verweer van de inrichting zelf heeft aangegeven, niet zelf benaderd.

De groepsleidster heeft op www.badoo.com, een datingwebsite, een profiel van klaagster gevonden, terwijl klaagster zelf niet eens wist dat het bestond. Klaagster heeft het profiel niet zelf aangemaakt. Kennelijk betreft het een pesterij uit een ver verleden. De groepsleidster heeft een andere jeugdige daarover verteld en naar aanleiding daarvan is de roddel ontstaan dat klaagster haar relatie met haar vriend niet zo serieus zou nemen. Klaagster heeft nadeel ondervonden van het incident. Haar vertrouwen is geschaad. De roddel heeft klaagster en haar vriend een hoop stress opgeleverd. Verschillende mensen hebben aan klaagster gevraagd waarom zij op een datingwebsite zat.

De gegevens op de website die de groepsleidster heeft gevonden en waarover zij mededelingen heeft gedaan aan de andere jeugdige, zijn privacygevoelige gegevens. Bovendien heeft de groepsleidster uit het aantreffen van die gegevens een conclusie getrokken en ook daarover gecommuniceerd met de betreffende jeugdige. Er is sprake van schending van klaagsters privacy. Het gaat om vertrouwelijke informatie, die, hoewel voor eenieder toegankelijk, specifiek bij klaagster hoort. De groepsleidster had vertrouwelijk met die informatie behoren om te gaan en had deze niet met derden mogen bespreken.

De acties van de groepsleidster zorgden voor onrust en haar reactie op het incident is onterecht laconiek. Klaagster heeft het als zeer vervelend ervaren dat de groepsleidster zich na het incident telkens lacherig gedroeg als zij klaagster tegenkwam. Klaagster heeft het als storend ervaren dat deze groepsleidster haar, nadat het incident zich had voorgedaan, na verlof moest ophalen en dan klaagsters verlofpas pakte. Daarop staan immers ook privégegevens en klaagster vertrouwt deze groepsleidster geen persoonlijke gegevens (meer) toe. Het klopt dat klaagster, nadat zij een klacht had ingediend, eerst niet met de groepsleidster in gesprek wilde gaan. Klaagster was na het incident namelijk veel te boos om in gesprek te gaan en daarnaast was zij druk bezig om haar profiel van de website te verwijderen. Klaagster heeft echter sinds langere tijd aangegeven graag een gesprek met de groepsleidster te willen voeren. Tot op heden is dat, ondanks toezeggingen op dat vlak vanuit de inrichting, nog niet gebeurd. Een gesprek met de groepsleidster is van belang omdat klaagster nog regelmatig met haar wordt geconfronteerd. Klaagster zou het op prijs stellen wanneer de groepsleidster haar excuses aanbiedt. De directeur heeft aangegeven dat de groepsleidster op het matje is geroepen. Kennelijk is de inrichting dus ook van mening dat de groepsleidster iets heeft gedaan wat niet door de beugel kan. Klaagster hoopt met deze klacht te bereiken dat een dergelijk incident niet nogmaals zal plaatsvinden en dat dergelijke informatie over haar niet nogmaals wordt verspreid.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt na toezending van het verslag van horen schriftelijk als volgt toegelicht.

Verwezen wordt naar de reactie zoals deze in beklag is gegeven. Bij die gelegenheid is - zakelijk weergegeven - naar voren gebracht dat de groepsleidster tegenover de directeur heeft verklaard dat zij bij het scrollen op een datingwebsite plots de foto van klaagster tegenkwam. De groepsleidster heeft dit aan klaagster willen vertellen, in het kader van: “weet jij dat er een profiel van jou op een datingsite staat?” Aan de groepsleidster is na het incident de opdracht gegeven in contact te komen met klaagster en de werkrelatie te herstellen door met elkaar in gesprek te gaan. Klaagster gaf echter te kennen niet open te staan voor een gesprek. Zij wilde dat de groepsleidster gestraft werd. Het is niet aantoonbaar of het vinden van de gegevens van klaagster op internet door de medewerkster bewust was of, zoals de medewerkster zelf aangeeft, een toevalstreffer.

Aangegeven wordt dat men blij is dat klaagster nu wel in gesprek wil gaan met de groepsleidster, maar dat dit gesprek nog niet heeft plaatsgevonden omdat klaagster daar eerder nog niet open voor zou hebben gestaan. 

 

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 65, eerste lid, onder m Bjj kan een jeugdige klagen over een door of namens de directeur genomen beslissing als dat enige andere beslissing betreft die een beperking inhoudt van een recht dat de jeugdige op grond van een bij of krachtens deze wet of een eenieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt.

Handelen van personeelsleden in een inrichting in het kader van de uitoefening van hun taak moet, behoudens puur feitelijke handelingen, worden gezien als een beslissing van de directeur, waartegen beklag openstaat.

Klaagster is van mening dat haar recht op privacy is geschonden door handelen van de groepsleidster, omdat de groepsleidster bewust informatie over haar heeft opgezocht op internet en gevonden informatie, zonder toestemming van klaagster, heeft gedeeld met een andere jeugdige die eveneens in de inrichting verbleef.

Het recht op privacy is een recht dat eenieder krachtens artikel 10 van de Nederlandse grondwet en op grond van artikel 8 van het EVRM toekomt.

De beroepscommissie is van oordeel dat de klacht binnen het bereik van artikel 65 Bjj valt, zodat de klacht ontvankelijk moet worden geacht.

De beroepscommissie overweegt dat voldoende is komen vast te staan dat de groepsleidster zonder toestemming van klaagster aan een andere jeugdige binnen de inrichting mededelingen heeft gedaan over op internet gevonden informatie met betrekking tot klaagster. Deze informatie ziet concreet op het aantreffen van het profiel van klaagster op datingwebsite www.Badoo.com. De beroepscommissie merkt op dat het haar niet aannemelijk voorkomt dat de groepsleidster klaagster toevalligerwijs is tegengekomen op de betreffende website. Reeds het als privépersoon gericht zoeken op internet of meer specifiek het zoeken op de datingwebsite met betrekking tot een in de inrichting verblijvende jeugdige zonder dat daarvoor vanuit (de behandeling of het verblijf van klaagster in) de inrichting enige reden is, dient naar het oordeel van de beroepscommissie te worden aangemerkt als een schending van klaagsters privacy. De groepsleidster heeft de betreffende informatie bovendien ook nog gedeeld met een andere jeugdige binnen de inrichting. Uit de brief inzake het voorval geschreven door de groepsleidster begrijpt de beroepscommissie dat zij op eigen initiatief met jeugdige F. heeft gesproken over vriendschap en verliefdheid. De groepsleidster heeft uit het profiel van klaagster op voormelde datingwebsite afgeleid dat de liefde tussen klaagster en haar vriend bekoeld was en daarover heeft zij met F. gesproken. Voor het delen van die informatie bestaat geen rechtvaardigingsgrond. Door de informatie desondanks met een andere jeugdige te delen, is klaagsters recht op privacy geschonden. Van belang hierbij is - zoals hiervoor reeds aangegeven - dat het handelen van de groepsleidster in het kader van haar taakuitoefening moet worden opgevat als het handelen van de directeur. Anders dan voor privépersonen buiten de inrichting, gelden voor de directeur en de onder zijn verantwoordelijkheid werkende personeelsleden hogere eisen voor het verwerken van persoonsgegevens van in de inrichting verblijvende jeugdigen, waaronder ook moet worden verstaan het delen met derden. Zeker ten aanzien van persoonsgegevens die op internet zijn te vinden, zal het personeel zich bovendien moeten afvragen of de gevonden persoonsgegevens actueel en juist zijn.

De beroepscommissie acht het in deze zaak voorts van belang te wijzen op de beginselen van goede bejegening van de RSJ. Goede bejegening houdt onder meer in dat sprake is van fatsoenlijke omgang met personen van wie de vrijheid is ontnomen, in dit geval een jeugdige. Het beginsel brengt naar het oordeel van de beroepscommissie met zich mee dat uitermate zorgvuldig moet worden omgegaan met informatie met betrekking tot in de inrichting verblijvende jeugdigen, ongeacht de wijze waarop informatie de medewerker heeft bereikt. Daarbij past geenszins dat medewerkers van de inrichting zonder toestemming van de betrokken jeugdige met andere jeugdigen spreken over (verbonden conclusies aan) aangetroffen informatie op een datingwebsite, zoals in de onderhavige zaak wel het geval is geweest. In het reguliere contactverkeer buiten justitiële inrichtingen zou dergelijk gedrag al als onbehoorlijk of onfatsoenlijk kunnen worden gekwalificeerd. Binnen de justitiële inrichtingen en zeker binnen justitiële jeugdinrichtingen, waar medewerkers te maken hebben met (zeer) kwetsbare jeugdigen, gelden ook in dit verband zonder meer hogere eisen van zorgvuldigheid ten aanzien van een fatsoenlijke omgang. Het handelen van de groepsleidster kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet worden aangemerkt als passend bij het beginsel van goede bejegening. De beroepscommissie komt tot de conclusie dat dergelijk handelen binnen inrichtingen ook om die reden onwenselijk moet worden geacht.

Gelet op het bovenstaande wordt het beroep van klaagster gegrond verklaard. Klaagster heeft als gevolg van het handelen van de groepsleidster stress, ongemak en hinder ondervonden. De rechtsgevolgen zijn niet meer ongedaan te maken. De beroepscommissie is van oordeel dat klaagster een tegemoetkoming toekomt. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op een bedrag van € 75,=.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat klaagster naar eigen zeggen reeds geruime tijd open staat voor een gesprek met de groepsleidster. De beroepscommissie geeft de directeur in overweging dit gesprek, gelet op toekomstige interacties tussen klaagster en de groepsleidster, mogelijk te maken. 

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klaagster ten laste van de directeur een tegemoetkoming toekomt van € 75,=.

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 19 februari 2019

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven