Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1578/JA, 20 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/1578/JA

betreft: [klager]            datum: 20 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. R.J.A. van den Munckhof, namens […], geboren op […] 2000, verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 18 mei 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.), locatie De Hartelborgt te Spijkenisse, betreffende (onherstelbaar) beschadigen van kleding van klager tijdens een spitactie op 9 april 2018 (Hb-2018-21), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 november 2018, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is gehoord de raadsman mr. R.J.A. van den Munckhof.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Kort voor de zitting is gebleken dat de inrichting niet op de hoogte was van de behandeling van klagers beroep ter zitting op de vastgestelde datum. De inrichting heeft aangegeven de betreffende uitnodiging voor de zitting en bijbehorende stukken niet te hebben ontvangen. Daardoor heeft de inrichting geen verweerschrift kunnen opstellen en het was voor de directeur evenmin mogelijk ter zitting aanwezig te zijn. Gelet op die situatie heeft de beroepscommissie het verzoek van de inrichting een verslag van horen op te maken, zodat de inrichting daarop schriftelijk kan reageren, voorafgaand aan de zitting reeds ingewilligd.

Naar aanleiding van de behandeling van het beroep ter zitting, is de inrichting verzocht te reageren op vragen die zijn opgekomen omtrent de ontvankelijkheid van het beroep. De reactie van de inrichting is op 28 december 2018 ontvangen. Gelet op de inhoud van die reactie zijn klager en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld op hun beurt te reageren. De inhoudelijke reactie van de raadsman is op 1 februari 2019 door het secretariaat ontvangen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De beoordeling

In de wet staat in artikel 74, eerste lid Bjj dat het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na de dag van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak in beklag moet worden ingediend. Als een klager te laat beroep heeft ingediend, kan dit niet meer worden behandeld door de beroepscommissie. De juridische formulering hiervoor is dat “hij niet-ontvankelijk in het beroep wordt verklaard”.

Het beroep van klager is gericht tegen de uitspraak van 18 mei 2018 van de beklagrechter bij r.j.j.i., locatie De Hartelborgt te Spijkenisse. Deze uitspraak is blijkens het stempel erop op 22 mei 2018 aan klager en de directeur toegezonden. Pas op 14 augustus 2018 is namens klager door zijn raadsman beroep ingesteld. De raadsman heeft ter zake aangegeven dat hij van klager heeft begrepen dat klager meermalen heeft gevraagd ‘of er al iets bekend was’ en dat hij naar de uitspraak in beklag heeft gevraagd, maar deze pas op 8 augustus 2018 heeft ontvangen. Volgens de raadsman is het beroep daarom tijdig ingesteld.

De directeur geeft in de reactie op het verslag van horen aan dat het betreffende afdelingshoofd zich herinnert dat klager in augustus 2018 bij hem kenbaar heeft gemaakt dat hij (een deel van) de uitspraak kwijt was geraakt, waarbij klager op een volgend moment de tweede bladzijde van de betreffende uitspraak aan hem heeft laten zien. Het afdelingshoofd heeft vervolgens een kopie van het door de directeur ontvangen exemplaar gemaakt en deze aan klager gegeven. Eerder dan augustus heeft klager bij het afdelingshoofd geen verzoek gedaan de uitspraak te mogen ontvangen.

In diezelfde reactie van de zijde van de inrichting staat een e-mailbericht van de moeder van klager opgenomen, gedateerd 7 augustus 2018, waarin wordt geschreven over de zaak waarin klager - volgens klager - ‘in het gelijk was gesteld’. 

De raadsman heeft vervolgens aangegeven dat klager zich niet kan vinden in bovengenoemde situatie als geschetst door de inrichting en hij heeft voorts vermeld dat eerder ingenomen standpunten worden gehandhaafd.

De beroepscommissie stelt vast dat de uitspraak (uitsluitend) op schrift is gesteld en gedateerd 18 mei 2018, zoals eerder al vermeld. Deze uitspraak is op 22 mei 2018 aan klager toegezonden. Er is niet gebleken van enige omstandigheid waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er in het kader van die verzending iets mis is gegaan. Het verzenden van de uitspraak in samenhang bezien met de hierboven geschetste gang van zaken door het afdelingshoofd, en het bericht van klagers moeder waaruit kan worden afgeleid dat klager voorafgaand aan 8 augustus 2018 op de hoogte was van de inhoud van de beslissing van beklagrechter, acht de beroepscommissie niet aannemelijk dat klager voor het eerst op 8 augustus 2018 de uitspraak van de beklagrechter heeft ontvangen. De beroepscommissie merkt daarbij op dat klager ervoor heeft gekozen om zonder enige nadere onderbouwing of reactie op hetgeen door de inrichting ter zake naar voren is gebracht aan te geven dat hij zich niet herkent in de geschetste gang van zaken.

De beroepscommissie komt tot de conclusie dat klager eerder op de hoogte moet zijn geweest van de uitspraak in beklag, en - temeer daar geen ander moment van verzending of verstrekking van de uitspraak bij de beroepscommissie bekend is - naar alle waarschijnlijkheid naar aanleiding van de verzending van de uitspraak op 22 mei 2018. Dit betekent dat klager niet op tijd beroep heeft ingesteld. Immers, klager heeft niet binnen zeven dagen na de dag van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak beroep ingesteld. Klager kan om die reden niet in zijn beroep worden ontvangen.

 

2.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.

 

 

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, drs. H. Heddema en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M. Simpelaar, secretaris, op 20 februari 2019

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven