Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0145/GB B, 14 juli 1999, beroep
Uitspraakdatum:14-07-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: B 99/145/GB

Betreft: [klager] datum: 14 juli 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 6 april 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1953], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 22 maart 1999 van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft appellants verzoek d.d. 28 januari 1999 tot overplaatsing naar de gevangenis "Zuyder Bos" te Heerhugowaard afgewezen.

2. Ontvankelijkheid
Artikel 18, eerste lid, PBW bepaalt dat een gedetineerde het recht heeft bij de selectiefunctionaris een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot onder meer overplaatsing naar een bepaalde inrichting ofafdeling. Op grond van artikel 72, eerste lid, PBW staat tegen een afwijzende beslissing van de selectiefunctionaris op dit verzoek beroep open bij de beroepscommissie. In het onderhavige geval heeft de selectiefunctionaris in zijnafwijzende beslissing d.d. 2 maart 1999 ten onrechte aangegeven dat appellant het recht heeft een met redenen omkleed bezwaarschrift in te dienen. Het door appellant ingediende bezwaarschrift is op 22 maart 1999 door deselectiefunctionaris afgewezen, waarna appellant het onderhavige beroep heeft ingediend.
De beroepscommissie is van oordeel dat deze onjuiste rechtsgang appellant niet kan worden tegengeworpen. Zij zal appellant derhalve in zijn beroep ontvangen.

3. De feiten
3.1. Appellant is sedert 27 mei 1992 gedetineerd. Vanuit het huis van bewaring (h.v.b.) „De Blokhuispoort“ te Leeuwarden is hij geselecteerd voor en op 17 december 1992 geplaatst in de gevangenis II te Leeuwarden, een gevangenismet een regime van algehele gemeenschap. Op 28 februari 1996 is hij als preventief gehechte voor een nieuwe strafzaak geplaatst in het h.v.b. te Haarlem. Vanuit dit h.v.b. is hij geselecteerd voor en op 16 mei 1997 geplaatst in degevangenis „De IJssel“ te Krimpen a/d Ijssel, een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap. Vanuit deze gevangenis is hij geherselecteerd voor en op 13 april 1999 overgeplaatst naar de gevangenis te Alphen a/d Rijneveneens een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap.

3.2. Appellant ondergaat vier gevangenisstraffen van respectievelijk 4 jaar, 2 jaar en 8 maanden, 9 jaar en 1 jaar met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straffen is aangevangen op 27 mei 1992. De wettelijk vroegst mogelijkev.i.-datum valt op of omstreeks 20 november 2003. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenissen van vier keer 6 maanden te ondergaan.

3.3. Op 14 april 1999 heeft de voorzitter van de beroepscommissie het verzoek van appellant om de tenuitvoerlegging van de beslissing van de selectiefunctionaris te schorsen afgewezen.

4. De standpunten
4.1. Appellant is van mening dat zijn verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis "Zuyder Bos" ten onrechte is afgewezen. Hij heeft dit als volgt toegelicht.
Vanuit de gevangenis „De IJssel“ is zijn verzoek om overplaatsing naar de gevangenis „Zuyder Bos“ ondersteund. In tegenstelling tot zijn verzoek en het herselectieadvies van de inrichting heeft de selectiefunctionaris besloten hemte selecteren voor de gevangenis te Alphen a/d Rijn. Appellant heeft tegen deze selectiebeslissing een bezwaarschrift ingediend waarin hij heeft vermeld dat als een overplaatsing naar de gevangenis „Zuyder Bos“ niet mogelijk zouzijn, hij zijn verzoek tot overplaatsing intrekt. Appellant wil niet naar de gevangenis te Alphen a/d Rijn overgeplaatst worden.

4.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Appellant had bij het bureau sociale dienstverlening van de gevangenis „De IJssel“ aangegeven daar uitgekeken te zijn. Hij begon zich te storen aan een aantal zaken en wilde voorkomen dat de situatie binnen de inrichting uit de handzou lopen. Een plaatsing elders leek gewenst en appellant deed een verzoek tot overplaatsing. Zijn voorkeur ging daarbij uit naar de gevangenis „Zuyder Bos“ in verband met zijn bezoek dat uit de omgeving van Hoofddorp afkomstig is.Appellants verzoek kon in verband met de capaciteitsbenutting niet ingewilligd worden. Voor de gevangenis „Zuyder Bos“ bestond een behoorlijke wachtlijst waardoor een overplaatsing op korte termijn niet was te realiseren. Wel bleeker op korte termijn plaats in de gevangenis te Alphen a/d Rijn. Gezien het feit dat appellant was uitgekeken op de gevangenis „De IJssel“ en de gevangenis te Alphen a/d Rijn op zeer korte afstand ligt van Hoofddorp, zelfs dichterbijdan Heerhugowaard, werd hij voor deze inrichting geselecteerd.

5. De beoordeling
5.1. De afwijzing door de selectiefunctionaris van appellants verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis "Zuyder Bos" is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in het bijzondergelet op zijn motivering zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.2, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5.2. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing om appellant vervolgens te herselecteren voor de gevangenis te Alphen a/d Rijn bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk moet wordenaangemerkt. Zij overweegt daarbij dat de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing voor appellant geen ander gevolg dient te hebben dan continuering van zijn verblijf in de gevangenis „De IJssel“. Krachtens artikel 18, derde lid,PBW kan appellant zes maanden na de afwijzing opnieuw een verzoekschrift indienen.
Een herselectie voor een andere gevangenis dan appellant heeft verzocht is dan niet op zijn plaats.
Derhalve dient deze beslissing te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie.

5.3. De beroepscommissie overweegt nog het volgende. In de artikelen 15 en 18 van de PBW wordt een onderscheid gemaakt tussen een beslissing van de selectiefunctionaris in het kader van de (her)selectie en een beslissing van deselectiefunctionaris naar aanleiding van een verzoek van een gedetineerde om (over)plaatsing. Tegen voornoemde beslissingen staan voor de gedetineerde verschillende rechtswegen open.
In de onderhavige zaak heeft de selectiefunctionaris in één beslissing het verzoek van appellant om hem over te plaatsen afgewezen en hem vervolgens geherselecteerd voor een andere gevangenis.
Het komt een juiste rechtsgang ten goede als de selectiefunctionaris het voornoemde onderscheid in de PBW aanhoudt en afzonderlijke beslissingen neemt, deze afzonderlijk kenbaar maakt aan de gedetineerde en de gedetineerde daarinwijst op de geëigende rechtsgang.

6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover dit is gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing. Zij verklaart het beroep gegrond voor zover dit zich richt tegen de herselectiebeslissing envernietigt deze beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 14 juli 1999

secretaris voorzitter

Naar boven