Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/766/GA, 18 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/766/GA

betreft: [klager]            datum: 18 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Rotgans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 1 juni 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 26 november 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. C.E. Hok-A-Hin, en mevrouw […] (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Ter zitting zijn stukken overgelegd die na de zitting met alle betrokken partijen ter informatie zijn gedeeld. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft (a) een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens de overdracht van contrabande tijdens bezoek en (b) een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel naar aanleiding van een positieve urinecontrole (LW-2018-177). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep ziet op beide disciplinaire straffen zoals deze ook samen zijn behandeld bij de beklagcommissie. Daarbij blijkt uit het dossier niet hoeveel gram drugs bij klager is aangetroffen zodat niet kan worden vastgesteld dat het een handelshoeveelheid betrof.   De afweging voor de oplegging van de tweede opgelegde straf had, gelet op de samenhang tussen beide feiten, anders moeten uitvallen.      De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er was sprake van twee losstaande incidenten waarvoor twee disciplinaire straffen zijn opgelegd. Er is veertien gram hasj aangetroffen, hetgeen is bevestigd door de teamleider.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat aan klager op 4 mei 2018 een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel is opgelegd wegens een poging tot invoer van contrabande door middel van bezoek. Op 9 mei 2018 is aan klager een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel opgelegd naar aanleiding van een positieve urinecontrole. Ten aanzien van het beklag tegen de disciplinaire straf van 4 mei 2018 overweegt de beroepscommissie als volgt.  Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient het klaagschrift uiterlijk te worden ingediend op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Klagers klaagschrift dateert van 14 mei 2018. De beroepscommissie stelt vast dat dit deel van de klacht niet tijdig is ingediend. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager dan ook alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag voor zover deze is gericht tegen de disciplinaire straf van 4 mei 2018. Voor zover is aangevoerd dat dat de directeur bij de beslissing van 9 mei 2018 de beslissing van 4 mei 2018 had moeten betrekken nu het (min of meer) om hetzelfde feit ging overweegt de beroepscommissie als volgt. Hoofdstuk IX van de Pbw bevat bepalingen (artikel 50 t/m 55) waarin de disciplinaire straffen zijn geregeld. De wet maakt het enerzijds mogelijk voor één feit meer straffen op te leggen, maar geeft anderzijds ook beperkingen voor de cumulatie van straffen (artikel 51, derde lid, van de Pbw). Uitgangspunt is dat de bestraffing per feit plaatsvindt, maar de wet geeft geen aanknopingspunt voor beantwoording van de vraag of een bepaald feitelijk gebeuren moet worden aangemerkt als één feit of als meer feiten. Indien er verschillende penitentiaire verbods- en/of gebodsnormen zijn overtreden kan de overtreding van een norm in beginsel worden aangemerkt als één feit, zodat er bij meer normovertredingen sprake is van meer feiten. Slechts in het uitzonderlijke geval dat de feiten een zodanig sterke samenhang vertonen dat er geen verschil is in tijd, plaats, verwijt en te beschermen rechtsgoed is dit anders. Naar het oordeel van de beroepscommissie is geen sprake van een zodanig sterke samenhang in tijd, plaats, verwijt of te beschermen rechtsgoed dat deze feiten (de invoer van contrabande en een positieve urinecontrole) als één feit dienen te worden aangemerkt. Derhalve konden voornoemde gedragingen in redelijkheid als twee afzonderlijke feiten worden aangemerkt en afzonderlijk disciplinair worden bestraft. Ten aanzien van de disciplinaire straf van 9 mei 2018 overweegt de beroepscommissie dat vast is komen te staan dat klager positief heeft gescoord op het gebruik van softdrugs. Daarom kon in redelijkheid een disciplinaire straf worden opgelegd. De opgelegde straf valt binnen de kaders van de landelijke sanctiekaart. De beroepscommissie verklaart het beroep in zoverre ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

4.         De uitspraak

a. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag wat betreft de disciplinaire straf van 4 mei 2018.

b. De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden voor wat betreft de disciplinaire straf van 9 mei 2018.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 18 december 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven