Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/389/GA, 3 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/389/GA

betreft: [klager]            datum: 3 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 22 maart 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 september 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsman mr. M. Kuyp. Als toehoorder was aanwezig de heer […], secretaris bij de Raad. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. De directeur van voormelde locatie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op 25 september 2018 heeft de beroepscommissie per e-mailbericht aan de directeur van voormelde locatie verzocht om, indien klager daarvoor toestemming geeft, het behandelplan dat ten grondslag heeft gelegen aan de geneeskundige behandeling, ingaande op 12 februari 2018, toe te zenden aan de Raad en, indien aanwezig, een bewijs van uitreiking aan klager van de mededeling b-behandeling. Op 15 oktober 2018 zijn de opgevraagde stukken toegezonden aan de Raad. Een kopie hiervan is ter informatie aan klager en diens raadsman verzonden. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:      

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft (voor zover nog aan de orde in beroep) de beslissing van 12 februari 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw (b-dwangbehandeling), ingaande op 12 februari 2018 tot 26 februari 2018 (SC 2018/073). De beklagcommissie heeft het beklag inzake SC 2018/073 ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beroep richt zich niet tegen de bejegeningsklachten. De mededeling b-behandeling is niet getekend door klager. De enkele mededeling dat wordt verklaard dat de mededeling is uitgereikt op 12 februari 2018 is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de mededeling op die datum is uitgereikt. Dat levert een grond op om het beklag formeel gegrond te verklaren. Niet is voldaan aan het gevaarscriterium van artikel 46d van de Pbw. Er is enkel vermeld dat de dwangbehandeling noodzakelijk is vanwege het gevaar voor agressie voor derden. Dat voldoet niet aan het gevaarscriterium. Voorts wordt gesteld dat er gevaar voor klager zelf is vanwege uitputting en het niet voldoende slapen en eten. Het onvoldoende eten betekent niet dat klager in hongerstaking is. Ook is het onvoldoende om aan te nemen dat klager zichzelf derhalve ten gronde zou richten. Enkel is vermeld dat klager niet goed te behandelen is en dat hij onbenaderbaar is door de p.i.w.-ers. Dit is onvoldoende voor een behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw. Bij een materiële gegrondverklaring dient een tegemoetkoming van € 50,= te worden toegekend aan klager en bij een formele gegrondverklaring € 17,=. De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht. De directeur staat achter zijn beslissing, achter die van de beklagcommissie alsmede achter de beslissing op het schorsingsverzoek en de directeur ziet in het handgeschreven beroepschrift van klager geen aanleiding de eerder door hem overgelegde stukken nader toe te lichten.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur als uiterste middel beslissen tot het toepassen van een zogenoemde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Uit de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van […] de Penitentiaire maatregel […] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten’ (Stb 2013, 99) volgt dat het bij een b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) pleegt de directeur, alvorens hij beslist over een door de arts noodzakelijk geachte b-dwangbehandeling, overleg met die arts en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Indien het gevaar voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde, pleegt de directeur, conform artikel 22a, tweede lid, van de Pm, bovendien overleg met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater. Uit de mededeling b-behandeling volgt dat overleg heeft plaatsgevonden met de psychiater als bedoeld in artikel 22a, tweede lid, van de Pm. Uit de overgelegde stukken volgt echter niet dat de directeur overleg heeft gehad met de arts en het hoofd van de afdeling waar klager verbleef, als bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Pm. Gelet hierop is sprake van een formeel gebrek dat tot gegrondverklaring van het beroep en het onderliggende beklag dient te leiden. Uit de nagezonden mededeling b-behandeling volgt dat de mededeling b-behandeling op 12 februari 2018 om 19.20 uur is uitgereikt. Derhalve is de mededeling tijdig uitgereikt aan klager. De psychiater stelt dat klager bekend is met psychische problematiek in de zin van psychosen. Bij klager is op dit moment sprake van een psychotisch toestandsbeeld met formele denkstoornissen en paranoïde wanen en vermoedelijk hallucinaties. Klager slaapt tenminste een aantal dagen niet of nauwelijks en laat aangeboden maaltijden staan. Klager heeft geen ziektebesef of -inzicht en weigert de in tabletvorm aangeboden anti psychotische medicatie. Vanuit klagers ziektebeeld gedraagt klager zich oninvoelbaar en intimiderend naar afdelingspersoneel en heeft hij afdelingspersoneel bedreigd. In het advies wordt gesteld dat de b-dwangbehandeling noodzakelijk is vanwege het gevaar voor agressie naar derden en het gevaar voor klager zelf in de vorm van mentale en uiteindelijk ook lichamelijke uitputting, omdat klager niet tot nauwelijks slaapt en onvoldoende eet. Uitgaande van dit psychotische toestandsbeeld neemt een puur beheersmatige aanpak de psychose niet weg. Klager is orale antipsychotica aangeboden. Klager heeft expliciet aangegeven dat hij geen medicatie wenst te gebruiken. Het is te verwachten dat het gebruik van anti psychotische medicatie de psychose doet verminderen en hiermee het gevaar of dreiging daarvan wordt afgewend. Gelet op het voorgaande overweegt de beroepscommissie als volgt. De psychiater heeft vastgesteld dat bij klager sprake is van een psychotisch toestandsbeeld met formele denkstoornissen en paranoïde wanen en vermoedelijk hallucinaties. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis (dreiging van) gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat een geneeskundige behandeling noodzakelijk is om dit af te wenden. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet als in strijd met de wet dan wel als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Nu de beroepscommissie van oordeel is dat de beslissing van de directeur om bij klager een b-dwangbehandeling toe te passen redelijk en billijk is, zal zij aan klager alleen een tegemoetkoming toekennen voor het geconstateerde formele gebrek.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 17,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. dr. P. Jacobs en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 3 december 2018.

                                                        

 

secretaris                                                voorzitter

 

 

 

 

Naar boven