Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2024/GB, 5 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/2024/GB

Betreft:            [klager]            datum: 5 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.H. van Dijk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 oktober 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 20 januari 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De afwijzing van klagers verzoek is voornamelijk gebaseerd op dat klager wordt tegengeworpen dat hij telkens contact zoekt met het slachtoffer. Door het slachtoffer zijn inderdaad opnieuw twee aangiftes gedaan wegens bedreiging en smaad, maar uit het strafdossier volgt dat het slachtoffer, gedurende klagers detentie, ook diverse malen zelf contact heeft opgenomen met klager. Zij is ook meerdere malen op bezoek (met en zonder toezicht) geweest. Klager heeft hierna een aantal afspraken met haar geannuleerd, waarna de twee aangiftes volgden. Overigens is het door de rechtbank opgelegde contactverbod, geen contactverbod in de zin van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke invrijheidstelling. Vanaf november 2017 heeft klager geen enkel contact meer opgenomen met het slachtoffer. De stelling dat klager steeds weer contact zoekt met het slachtoffer, is dus onjuist. Dat de strafzaak rond de nieuwe aangiftes nog niet is afgerond, is ook onjuist. Het eindproces-verbaal dateert van 1 december 2017 en ligt bij het Openbaar Ministerie (OM) op de plank. Er is nog geen zittingsdatum bekend. Klager kan onder deze omstandigheden een verdere detentiefasering niet langer worden tegengeworpen. Klager is niet bekend met de inhoud van het negatieve advies van de inrichting. Klager is ook niet bekend met het advies van de reclassering van 30 augustus 2017, op grond waarvan het recidiverisico is ingeschat als ‘hoog’. Dit staat in contrast met het door de rechtbank opgelegde reclasseringstoezicht. In de bestreden beslissing wordt opgemerkt dat klager tijdens de proefperiode een nieuw strafbaar feit heeft begaan. Klager begrijpt niet waarom een overtreding in deze oude zaak nu relevant wordt geacht, omdat hij deze voorwaardelijk opgelegde straf inmiddels volledig heeft uitgezeten. Tot slot bevat de bestreden beslissing geen weigeringsgronden, zoals benoemd in artikel 3, tweede lid van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), of andere omstandigheden die zich verzetten tegen een plaatsing in een b.b.i. Klager verzoekt om gegrondverklaring van het beroep en een financiële tegemoetkoming.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

De openstaande strafzaak tegen klager kan van invloed zijn op zijn huidige einddatum, die is bepaald op 19 november 2019. Uit informatie van het OM  volgt dat het slachtoffer telefonisch is lastiggevallen vanuit een p.i., waarvan niet duidelijk is vanuit welke p.i. dit is gebeurd. Het slachtoffer heeft wederom aangifte gedaan tegen klager en zit op dit moment ondergedoken. In januari 2018 is aan klager door het OM een maatregel opgelegd ter bescherming van het slachtoffer, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, omdat het door de rechtbank opgelegde contactverbod pas ingaat na klagers detentie. Deze maatregel heeft klager overtreden. Daarnaast heeft klager tijdens zijn proeftijd een nieuw strafbaar feit gepleegd, waarmee hij heeft laten zien dat hij zich niet aan de voorwaarden kan houden. Dat deze straf inmiddels tenuitvoergelegd is, doet hier niet aan af. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als ‘hoog’ en aangezien er nog geen interventies zijn ingezet, is dat niet veranderd. Alles bij elkaar vormt volgens de selectiefunctionaris een contra-indicatie voor plaatsing in een b.b.i.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2.      Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris volgt dat klagers recidiverisico als ‘hoog’ wordt ingeschat. Dit vindt ondersteuning in het feit dat er tegen klager, gedurende zijn detentie, nieuwe aangiftes zijn gedaan door het slachtoffer, op grond waarvan het OM heeft beslist tot een nieuwe vervolging van klager. Klager vormt dus een meer dan beperkt maatschappelijk risico. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 5 februari 2019.

 

 

 

              secretaris                                                                voorzitter

 

 

Naar boven