Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1928/GV, 31 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1928/GV

betreft: [klager]            datum: 31 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 17 oktober 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het is belangrijk voor klager om zowel voor als na het overlijden van zijn vader aanwezig te kunnen zijn bij zijn familie en hulp te kunnen bieden waar nodig. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht. Klager heeft op 2 oktober 2018 positief gescoord op het gebruik cocaïne na terugkomst van een regimair verlof dat aan klager was verleend in het kader van zijn plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting. Naar aanleiding hiervan is hij teruggeplaatst in een gesloten setting. In het bestreden besluit is klager begeleid incidenteel verlof verleend voor een rouwbezoek aan zijn overleden vader op grond van artikel 24, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Daarmee is hij impliciet niet in aanmerking gebracht voor incidenteel verlof voor het bijwonen van de crematie van zijn vader, omdat op grond van artikel 24, derde lid, van de Regeling het bijwonen van een uitvaart is uitgesloten als - zoals in het geval van klager -bewaking is aangewezen. Op klagers verzoek tot strafonderbreking is het volgende advies uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek, omdat klager door de directeur reeds in de gelegenheid is gesteld afscheid te nemen van zijn vader onder begeleiding van DV&O. Daarnaast heeft klager tijdens zijn verblijf in de beperkt beveiligde inrichting positief gescoord op het gebruik van cocaïne en is daarmee aangetoond dat hij niet met verantwoordelijkheden en vrijheden om kan gaan.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De voorlopige einddatum van klagers detentie is bepaald op 5 december 2019. Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van een week om bij de crematie van zijn vader aanwezig te kunnen zijn en om zijn zus te ondersteunen bij het leegruimen van de woning van hun vader. Op grond van artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36 juncto 24 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van onder meer de ouder van de gedetineerde. Uit artikel 24, eerste en derde lid, van de Regeling volgt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van een ouder, maar dat het bijwonen van de uitvaart is uitgesloten indien bewaking is aangewezen. Gelet op klagers (hard)druggebruik kon de Minister in redelijkheid oordelen dat het verlenen van vrijheden onder bewaking is aangewezen. Daarbij komt dat klager in de gelegenheid is gesteld onder begeleiding van DV&O afscheid te nemen van zijn vader. De noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking om te kunnen helpen bij het leegruimen van de woning van zijn woning heeft klager naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van

mr. R. Smeijers, secretaris, op 31 januari 2019.

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven