Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/795/GV, 7 februari 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-02-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-18/795/GV

Betreft:            [klager]            datum: 7 februari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. van Linde, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 25 juni 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel (onbegeleid) verlof deels afgewezen, in die zin dat aan klager geen onbegeleid verlof wordt toegekend voor een langere duur dan tien uur.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Gelet op een eerdere uitspraak van de beroepscommissie blijkt dat het verlof van klager moet worden gezien als onderdeel van zijn resocialisatie. Klager heeft viermaal gedurende telkens acht uur en driemaal gedurende telkens tien uur begeleid en beveiligd verlof genoten. Alle verloven zijn uitstekend verlopen. Klager heeft vervolgens viermaal begeleid verlof genoten en daarna achtmaal onbegeleid verlof gehad. Bij alle verloven is gebruik gemaakt van elektronisch toezicht door middel van een enkelband.

Klager heeft bij brief van 6 juni 2018 (onbegeleid) incidenteel verlof aangevraagd voor 7 juli 2018 van 9.35 uur tot 21.35 uur. Het beroep is gericht tegen de beslissing van de Minister om aan klager voor zijn verlof op 7 juli 2018 geen onbegeleid verlof toe te kennen voor een langere duur dan tien uur. De onderhavige beslissing van de Minister maakt op geen enkele wijze duidelijk waarom een verlof van twaalf uur niet zou kunnen worden toegestaan en houdt onvoldoende rekening met de aanzienlijke reistijd die met dit verlof gepaard gaat. Daarnaast is er onvoldoende oog geweest voor de belangen van klager om gedurende een gehele dag deel te kunnen uitmaken van activiteiten die door de familie van een vriend van hem worden ondernomen. Door het verlenen van een kortere periode van verlof wordt een belangrijk onderdeel van dat verlof, namelijk het deelnemen aan een familiesysteem, waaronder begrepen een gezamenlijke maaltijd, onnodig bekort en kan slechts een relatief klein deel van het verlof worden benut voor de inhoud. Samenvattend kan worden gesteld dat door de Minister geen, althans een onvoldoende, zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden, althans niet is onderbouwd waarom aan klager slechts tien uur verlof konden worden toegekend in plaats van de gevraagde twaalf uur.

De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.

De Minister verwijst primair naar de reactie op een eerder beroep van klager tegen een eerdere verlofbeslissing, namelijk de beslissing van 26 april 2018. Evenals die beslissing bouwt de onderhavige beslissing voort op de beslissing inzake onbegeleid verlof van 28 augustus 2017. In die beslissing is opgenomen dat het verlof maximaal tien uur mag duren. Daaraan wordt vastgehouden in de onderhavige beslissing.

In de gronden van beroep wordt, net zo min als dat in de verlofaanvraag is gebeurd, niet ingegaan op de in de beslissing van 28 augustus 2017 genoemde maximale verlofduur. Ook is niet ingegaan op de vraag waarom van die beslissing zou moeten worden afgeweken. De Minister ziet ook in het beroepschrift van 2 juli 2018 geen grond of noodzaak voor afwijking van de beslissing van 28 augustus 2017. Daarvoor is onvoldoende dat klager graag langer dan tien uur met verlof zou willen. De beslissing van 25 juni 2018 is niet onredelijk of onbillijk.

 

3.         De beoordeling

Achtergrond

Klager is sinds 9 oktober 1987 gedetineerd. Hij is bij arrest van 30 januari 1989 in hoger beroep veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wegens het medeplegen van doodslag en drievoudige moord. Op 5 december 1989 is het arrest onherroepelijk geworden. 

Op 8 juli 2015 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris) beslist dat, kort samengevat, tweemaal per jaar op klagers verzoek aan klager incidenteel verlof kan worden verleend, waarbij dient te worden voldaan aan de gestelde voorwaarden. Uit de door de raadsman overgelegde stukken volgt dat klager sinds deze beslissing van de Staatssecretaris zevenmaal begeleid en beveiligd verlof (eerste vier voor de duur van acht uur en vervolgens voor de duur van tien uur) heeft genoten. Daarna heeft klager viermaal begeleid verlof genoten en ook achtmaal onbegeleid verlof gehad.

 

Inhoudelijk

De beroepscommissie merkt op dat met ingang van 1 september 2017 met artikel 20d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) een specifieke bepaling die ziet op verlof ten behoeve van de re-integratie van levenslang gestrafte gedetineerden, in werking is getreden (wijziging van de Regeling met ingang van 1 september 2017, Stcrt. 2017, nr. 48627). Gelet op de inwerkingtreding van deze nieuwe en specifiek op re-integratieverlof voor levenslang gestrafte gedetineerden toegespitste bepaling, is een incidenteel verlof als bedoeld in artikel 21 van de Regeling, anders dan de beroepscommissie eerder in klagers zaak van 19 mei 2015, 14/3242/GV heeft overwogen, niet langer een voor levenslang gestrafte gedetineerden passende vorm van verlof met een re-integratie- en/of resocialisatiedoel. Klagers verzoeken tot verlof dateren echter van voor de inwerkingtreding van voornoemd artikel. Onderhavig verzoek borduurt hierop voort. Ook de Minister expliciteert dat de onderhavige beslissing voortbouwt op de beslissing van 28 augustus 2017 in het kader van klagers verlof met een re-integratie- en/of resocialisatiedoel. Het onderhavige verzoek zal dan ook zonder toepassing van het nieuwe beleidskader worden beoordeeld.

De raadsman van klager heeft in het beroepschrift aangevoerd dat sinds oktober 2014 maandelijks overleg plaatsvindt tussen de directie van de penitentiaire inrichting (p.i.) […], het afdelingshoofd, de mentor, de casemanager, klager en zijn advocaat. In het overleg van december 2017 is door de directie van de p.i. […] de suggestie gedaan dat, in het kader van de vraag welke re-integratie doelen er resteren, nog ruimte gezocht kan worden in de duur van het verlof. Daarbij is aangegeven dat een verlofaanvraag voor langer dan tien uur zou worden ondersteund vanuit de inrichting. Het voorgaande is in de maandelijkse overleggen van januari, februari, maart, april en mei 2018 telkens opnieuw besproken.

Klager heeft bij brief van 6 juni 2018 een verzoek ingediend voor incidenteel verlof op 7 juli 2018. Klager is uitgenodigd door een vriend om samen met hem en zijn gezin een familiedag bij te wonen. Klagers vriend woont in [stad]. Klager wenst per trein naar [stad] te reizen waar klager de familie zal ontmoeten en van daaruit gaat klager met de familie naar de […], waar klagers vriend een boot heeft liggen. Samen met de familie gaat klager varen, vissen, zwemmen en barbecueën. Klager verzoekt om uitbreiding van het aantal verlofuren tot twaalf uur, omdat hij het onbeleefd vindt om aan te geven dat hij wellicht eerder moet vertrekken om tijdig retour te zijn in de p.i.

In de beslissing van 28 augustus 2017 van de Staatssecretaris staan toetsingsmaatstaven opgesomd voor het verlenen van verlof aan klager. Hierbij is – onder meer – vermeld dat bij elke verlofaanvraag zal worden getoetst op welke wijze de door klager gekozen bestemming bijdraagt aan de re-integratie. Ook is in de beslissing vermeld dat het verlof een maximale duur heeft van tien uur en dat klager voor 22:00 uur weer terug dient te zijn in de inrichting.

De beroepscommissie begrijpt de wens van klager om uitbreiding van het aantal verlofuren te verkrijgen van tien tot twaalf uur om langer aanwezig te kunnen zijn bij de familiedag op 7 juli 2018. Artikel 21, vierde lid, van de Regeling biedt die mogelijkheid ook, door de formulering dat het incidenteel verlof eindigt op de dag waarop het is aangevangen. Anderzijds is in de beslissing van de Staatssecretaris van 28 augustus 2017 vermeld dat het onbegeleide verlof van klager een maximale duur heeft van tien uur en kan zijn aanwezigheid bij de familiedag – mogelijk in iets beperktere vorm – ook doorgang vinden als het verlof maximaal tien uur duurt. Gelet op het bovenstaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 7 februari 2019.

 

           

                                                                  

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven