Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1595/GA, 25 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1595/GA

betreft: [klager]            datum: 25 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 13 augustus 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M. de Reus, en mevrouw […], (plaatsvervangend) directeur bij de p.i. Vught. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het bedreigen van het personeel en het handmatig activeren van het brandalarm (VU-2018-001135). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

De Pbw vereist dat een schriftelijk verslag ‘onverwijld’ wordt afgehandeld en dat het uitreiken van de schriftelijke mededeling ‘onverwijld’ geschiedt. Volgens vaste jurisprudentie van de RSJ moet bij ‘onverwijld’ in beginsel worden gedacht aan een termijn van maximaal 24 uren. Dat is in onderhavig geval niet goed gegaan. Het voorval vond plaats op 30 juni 2018 om 9:05 uur. De schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing is uitgereikt op 2 juli 2018 om 16:30 uur. Hierbij is geen sprake van een kleine overschrijding. Daarom dient het beklag alsnog gegrond te worden verklaard. De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager onderging een disciplinaire straf toen onderhavige incidenten zich hebben voorgedaan. Besloten is beide schriftelijke verslagen samen af te handelen. Klager heeft een schorsingsverzoek ingediend tegen de disciplinaire straf. De schorsingsvoorzitter heeft geoordeeld dat geen sprake is van schending van artikel 58 van de Pbw.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt vast dat op 30 juni 2018 een rapport is aangezegd aan klager wegens het activeren van het brandalarm. Op 1 juli 2018 is een rapport aangezegd wegens het uiten van dreigementen richting inrichtingspersoneel. Beide schriftelijke verslagen zijn op 2 juli 2018 afgehandeld, waarop aan klager een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel is opgelegd. Artikel 50, eerste lid, Pbw bepaalt dat indien een personeelslid constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, hij dit de gedetineerde mededeelt. Op grond van het tweede lid beslist een directeur over het opleggen van een disciplinaire straf zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan. Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie dient dit in beginsel binnen 24 uur na het aanzeggen van dat verslag te geschieden, tenzij er sprake is geweest van zodanig bijzondere omstandigheden dat deze een langere tijdsduur kunnen rechtvaardigen. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval geen sprake. Derhalve is voor wat betreft het schriftelijk verslag van 30 juni 2018 niet voldaan aan het vereiste van artikel 50, tweede lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep en het beklag in zoverre dan ook gegrond verklaren. Nu gelet op de gedragingen van klager de straf in redelijkheid kon worden opgelegd, zal daarmee rekening worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming.  De beroepscommissie bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 10,= toekomt. Hetgeen voor het overige in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep (op formele gronden) gegrond en verklaart het beklag voor dat onderdeel alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 25 januari 2019.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven