Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1325/GA, 25 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Zorgplicht  v

 

nummer:          R-18/1325/GA

betreft: [klaagster]       datum: 25 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Ppw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een uitspraak van 19 juli 2018 van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 december 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, gehoord. De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. In overeenstemming met de directeur is van hetgeen ter zitting is verhandeld een verslag opgemaakt. De directeur is in de gelegenheid gesteld op dat verslag te reageren, maar heeft dat binnen de daarvoor verleende termijn niet gedaan. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft het nalatig handelen van klaagsters casemanager, te weten het te laat reageren op een afwijzingsbericht op een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), als gevolg waarvan klaagsters vervangende hechtenis van 364 dagen ten uitvoer is gelegd (NS-2018-15). De beklagcommissie heeft het beklag (ten aanzien van het nalatig handelen van klaagsters casemanager en het sturen van een e-mail aan het verkeerde e-mailadres bij het CJIB) ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klaagster en de directeur

Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klaagster heeft haar eigen verantwoordelijkheid genomen en zelf de nodige inspanning verricht. Zij heeft de casemanager altijd tijdig en volledig van de benodigde en correcte informatie voorzien en stelde conform afspraken met de casemanager zelf de stukken voor het CJIB op. De casemanager zou die stukken naar het CJIB doorzenden, omdat klaagster geen toegang tot een computer had. Op het moment dat binnen de inrichting afspraken worden gemaakt, mag klaagster ervan uitgaan dat deze worden nageleefd. Het was haar niet bekend dat het verzoek tot het treffen van een betalingsregeling was afgewezen, omdat de brieven aan de casemanager en niet aan haarzelf werden verzonden. De post ging via de casemanager en klaagster was bij het CJIB niet als contactpersoon in beeld. Zij heeft geprobeerd telefonisch contact met het CJIB op te nemen, maar haar werd niets verteld, omdat zij geen contactpersoon was en iemand anders haar zaken al aan het regelen was. De casemanager heeft maar twee keer naar het CJIB gemaild en beide keren is daarbij het verkeerde e-mailadres gebruikt. De casemanager heeft geen navraag gedaan. Klaagster is onrecht aangedaan en de casemanager heeft haar nalatigheid niet willen toegeven. Navraag bij het CJIB heeft opgeleverd dat meer gedetineerden met de betreffende casemanager soortgelijke problemen hebben. Naar aanleiding daarvan is besloten het contact met het CJIB niet meer via de casemanager te laten verlopen. De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop – zoals zij reeds in RSJ 23 februari 2016, 15/1962/GA heeft overwogen – dat een gedetineerde zich bij het regelen van praktische zaken kan laten ondersteunen door een casemanager, maar dat daarmee de verantwoordelijkheid niet direct overgaat op de casemanager. De gedetineerde houdt een eigen verantwoordelijkheid en dient zich vanuit die verantwoordelijkheid actief op te stellen en de casemanager tijdig en volledig van de benodigde en correcte informatie te voorzien. In beginsel is het de verantwoordelijkheid van klaagster contact te onderhouden met het CJIB over een door haar te treffen betalingsregeling voor een aan haar opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Onweersproken is evenwel dat klaagster daarover met haar casemanager (concrete) afspraken heeft gemaakt. Deze afspraken hielden in dat klaagster de stukken voor het CJIB zou opstellen en dat de casemanager deze aan het CJIB zou verzenden. Daarmee heeft de casemanager een bepaalde mate van verantwoordelijkheid op zich genomen. Vaststaat dat het CJIB de door klaagster voorgestelde betalingsregeling op 28 september 2017 heeft afgewezen. Op 17 oktober 2017 heeft klaagster een verzoek tot het herzien van de door het CJIB voorgestelde betalingsregeling opgesteld, dat de casemanager diezelfde dag aan het CJIB heeft verzonden. Dit verzoek is naar een foutief e-mailadres verzonden, althans niet bij (de juiste afdeling van) het CJIB aangekomen. Als gevolg daarvan heeft het CJIB de betalingsregeling – waarvan klaagster op 17 oktober 2017 herziening had verzocht – op 4 december 2017 beëindigd. De casemanager heeft eerst op 8 januari 2018 bij het CJIB gerappelleerd. Klaagster heeft, zo is onweersproken, meermalen bij de casemanager navraag gedaan en zelf getracht telefonisch contact op te nemen met het CJIB. De post van het CJIB werd evenwel niet aan klaagster, maar aan de casemanager – als contactpersoon bij het CJIB – verzonden en klaagster was bij het CJIB niet (als contactpersoon) in beeld. Tegen deze achtergrond heeft de casemanager ten aanzien van de verantwoordelijkheid die zij ter zake van de door klaagster te treffen betalingsregeling op zich heeft genomen, onvoldoende adequaat gehandeld. Het beroep zal, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klaagster, nu de vervangende hechtenis als gevolg van het herleven van de op 28 september 2017 door het CJIB voorgestelde betalingsregeling niet ten uitvoer is gelegd.  

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.Zij bepaalt dat aan klaagster geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 25 januari 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven