Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0213/GV B, 30 augustus 1999, beroep
Uitspraakdatum:30-08-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: B 99/213/GV

betreft: [klager] datum: 30 augustus 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennis genomen van een op 17 mei 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen appellant,

gericht tegen een beslissing d.d. 27 april 1999 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en appellant om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft appellants derde verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen, wegens het ontbreken van vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

2. De standpunten
Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Na 18 maanden hard te hebben gewerkt aan zichzelf voelt hij zich onrechtvaardigbehandeld door foutieve beoordelingen van zijn gedrag. Er wordt steeds gewezen op zijn verslavingsprobleem terwijl hij dat niet heeft. Appellant kan er niets aan doen dat hij bepaalde vaardigheden niet heeft geleerd in zijn leven.Hij is met de psycholoog hard bezig om ergens geplaatst te worden waar hij sociale vaardigheden kan leren.
De Minister heeft zijn verlofaanvraag afgekeurd omdat hij werk heeft geweigerd. Dit is niet correct. Appellant kan geen werk hebben geweigerd omdat hij zich ziek heeft gemeld. De ziekmelding geldt voor 24 uur omdat hij in beroep isgegaan. Nu heeft de gevangenis te Zoetermeer in haar advies zijn verslaving vermeld om hem te pesten. Uit de opgemaakte rapporten, zijn huidige detentieverloop en die van 1994 blijkt dat het een en ander niet klopt. Appellantverwijst voor meer informatie naar de psycholoog en hoopt dat zijn beroep gegrond zal worden verklaard, zodat hij zich kan voorbereiden op een terugkeer in de maatschappij en zijn moeder kan steunen die een operatie dient teondergaan. De gedachte om haar kwijt te raken doet hem pijn en dan kan hij haar niet bewijzen dat hij wel een eerlijke burger kan en wil worden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister verwijst naar zijn brief van 16 maart 1999. De hierin genoemde argumenten ten aanzien van appellants vorige verlofaanvraag acht de Minister nog steeds volledig van kracht. Dit betreft de omstandigheid dat appellant op 22februari 1999 van de verslaving begeleidingsafdeling is weggeplaatst in verband met zijn onttrekking aan de verplichte activiteiten. Dit bevestigt voor de Minister dat een tot op heden een serieuze en daadwerkelijke aanpak vanappellants verslavingsprobleem ontbreekt. De directie van de gevangenis te Zoetermeer heeft een negatief advies uitgebracht op appellants verlofaanvraag. Op 25 maart 1999 heeft appellant een disciplinaire straf van 5 dagenafzondering op eigen cel gekregen voor het weigeren van werk. Bovendien wordt betwijfeld of hij, gezien zijn drugsverslaving, om kan gaan met de onbeperkte vrijheid die hij tijdens een verlof zal genieten. Het bovenstaande geeft deMinister geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

3. De beoordeling
Appellant ondergaat 3 gevangenissen van respectievelijk 36 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, 3 maanden en 2 maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straffen is aangevangen op 31 juli 1998. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 januari 2000. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenissen van in totaal 39 dagen te ondergaan en 7 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhavingverkeersvoorschriften.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van appellants derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal 6 verlofaanvragen indienen.

Krachtens artikel 14 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI, komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking wanneer hij ten minste een derde van de onherroepelijken onvoorwaardelijk opgelegde straf heeft ondergaan en zijn strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Artikel 4 van deze Regeling bepaalt dat verlof, in casu algemeen verlof, wordt geweigerd in gevalvan:
a) ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken;
b) gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten;
c) ernstig vermoeden dat het verlof zal leiden tot alcoholmisbruik, druggebruik of een poging tot invoer van contrabande;
d) gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken;
e) risico voor ongestoord verlof als gevolg van de gestoorde of agressieve persoonlijkheid van de gedetineerde;
f) risico voor ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon;
g) risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf;
h) gevaar voor de gedetineerde;
i) risico van maatschappelijke onrust;
j) het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres;
k) een gedetineerde ten aanzien van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgeleverd of ten aanzien van wie een uitleveringsprocedure loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend;
l) een gedetineerde die ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend, of van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet.

De directie van de gevangenis te Zoetermeer geeft aan weinig vertrouwen te hebben in een goed verloop van het verlof. Het gedrag van appellant is niet altijd positief en hij heeft moeite met het volhouden van dingen waar hij aanbegint. Op 25 maart 1999 ontving hij een rapport voor het weigeren van werk, hem werd hiervoor 5 dagen afzondering op eigen cel opgelegd. Appellant heeft na de urinecontrole bij inkomst in november 1998 geen positieve scores meergehad. Desondanks is er weinig vertrouwen dat hij tijdens een verlof clean zal kunnen blijven.
De officier van justitie te Haarlem en de politie Zaanstreek (telefonische mededeling) hebben geen bezwaar tegen verlofverlening aan appellant.

De afwijzing door de Minister van appellants verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in het bijzonder gelet op de aan appellantopgelegde disciplinaire straf, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie is van oordeel dat de Minister, gelet op zijn motivering tegen de achtergrond van de weigeringsgronden zoals bedoeld inartikel 4 onder d van voornoemde Regeling, in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat er geen vertrouwen is in een goed verloop van het verlof. Zij betrekt hierbij het gemotiveerde negatieve advies van de inrichting.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. R.J.A. Meertens-Zeeman en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 30 augustus 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven