Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2070/GA, 25 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2070/GA

betreft: [klager                                                            ]           datum: 25 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.N.A. Brouns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 oktober 2018 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 december 2018, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns.

De directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag – voor zover in beroep van belang – betreft
a.         het feit dat klager op 12 augustus 2018 acht minuten te laat is uitgesloten (IJ-2018-000663);
b.         de oplegging van een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel wegens het weigeren mee te werken aan de afname van een urinecontrole (IJ-2018-000688); en
c.         de oplegging van een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, waarvan twee dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van drie maanden, wegens het bezit van een extra televisie, beschadiging van rijkseigendommen, weigeren mee te werken aan een visitatie, het uitschelden en beledigen van leden van het Interne Bijstandsteam (IBT) en verbale agressie jegens een personeelslid (IJ-2018-000689).

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. gegrond verklaard, maar klager geen tegemoetkoming toegekend, en de beklagen onder b. en c. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Een compensatie voor beklagonderdeel a. was passend geweest. Hij heeft destijds geen compensatie geaccepteerd, omdat hij wilde dat de directeur zijn fout zou erkennen. Dat zou voor de beklagcommissie geen reden moeten zijn hem geen tegemoetkoming toe te kennen.

Ten aanzien van beklagonderdeel b. geldt dat onvoldoende grond was voor het aanzeggen van een urinecontrole aan klager. Het vermoeden dat hij op de luchtplaats zou hebben geblowd, is daartoe onvoldoende. Klager heeft op de luchtplaats gerookt, maar niet geblowd. Hij blowt ongeveer eens per week, maar dat doet hij in zijn cel en niet op de luchtplaats. Het personeelslid had hem kunnen benaderen en kunnen vaststellen dat van blowen geen sprake was. Bovendien was de vrijdag daarvoor al een urinecontrole bij klager uitgevoerd. Toen had hij geblowd, wat hij ook had toegegeven. Hij had dus nooit negatief kunnen scoren.

De voornaamste knelpunten ten aanzien van beklagonderdeel c. zijn het tijdstip en de wijze waarop de celinspectie is uitgevoerd. De celinspectie is om 23.36 uur uitgevoerd en klager lag op dat moment al te slapen. Hij had geen avondrecreatie gehad en verbleef al enkele uren op zijn cel. Niet is onderbouwd waarom het noodzakelijk was de celinspectie op een dergelijk tijdstip uit te voeren. Klager is vanwege trauma’s uit het verleden erg geschrokken toen de leden van het IBT zijn cel binnenvielen. Hem is niet meegedeeld wat de reden van de celinspectie was. Nadien heeft hij de hele nacht met vieze lakens moeten slapen en heeft hij speeksel in zijn cel gevonden. 

De directeur heeft het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, anders dan dat hij zich aansluit bij de uitspraak van de beklagcommissie en dat hetgeen in beklag is aangevoerd, als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Hetgeen met betrekking tot beklagonderdeel a. in beroep is aangevoerd kan niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie kan zich ook verenigen met het oordeel van de beklagcommissie geen tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep ten aanzien van beklagonderdeel a. zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van beklagonderdeel b. overweegt de beroepscommissie dat een medewerker op 12 augustus 2018 heeft waargenomen dat klager op de luchtplaats bij een groepje stond dat vermoedelijk jointjes aan het draaien was, waarvan klager er van een medegedetineerde één heeft aangenomen en gerookt. Naar aanleiding daarvan is bij de medewerker het vermoeden ontstaan dat klager aan het blowen was, en kon klager in redelijkheid een urinecontrole worden aangezegd. Het verweer van klager dat geen grond of aanleiding voor het aanzeggen van een urinecontrole bestond, slaagt in zoverre niet. Het feit dat hem twee dagen eerder ook al een urinecontrole was aangezegd, pleit klager niet vrij en maakt het voorgaande niet anders. Het beroep ten aanzien van beklagonderdeel b. zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van beklagonderdeel c. stelt de beroepscommissie vast dat leden van het IBT op 13 augustus 2018 omstreeks 23.30 uur een celinspectie bij klager hebben uitgevoerd. De beroepscommissie onderkent het ongenoegen dat klager had met het tijdstip waarop deze inspectie is uitgevoerd en het feit dat hem niet is meegedeeld wat de reden van de inspectie was. Dat rechtvaardigt evenwel niet de strafwaardige gedragingen die tijdens die inspectie zijn geconstateerd en die klager tijdens die inspectie heeft laten zien. Voor die gedragingen heeft de directeur in redelijkheid een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel (waarvan twee dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van drie maanden) kunnen opleggen. Gelet daarop zal het beroep ten aanzien van beklagonderdeel c. ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. Zij bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van de beklagonderdelen b. en c. met aanvulling van de gronden.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 25 januari 2019.

 

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven