Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-18/811/SGA, 7 december 2018, schorsing
Uitspraakdatum:07-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

 

Nummer          : S-18/811/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 7 december 2018

 

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Roermond. 

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 3 december 2018, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma (degradatie) per 3 december 2018.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke mededeling van de commissie van toezicht van 6 december 2018 inhoudende dat het schorsingsverzoek tevens als klaagschrift is aangemerkt alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 6 december 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatiebeslissing) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de bestreden beslissing leidt en een kenbare belangenafweging te maken. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker niet meewerkt aan zijn re-integratie en geen verantwoordelijkheid neemt voor het delict waarvoor hij onherroepelijk is veroordeeld. Hij werkt niet (voldoende) mee aan het opstellen van een reclasseringsrapport. Zodoende is verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘rood’ aangemerkt op het onderdeel ‘delictvrije toekomst’, nadat verzoeker eerder op dit onderdeel als “oranje” werd “gekleurd” teneinde hem te stimuleren om wel mee te werken aan zijn resocialisatie.

Blijkens de inlichtingen van de directeur heeft een belangenafweging plaatsgevonden waarbij voormeld gedrag is afgezet tegen het positieve gedrag van verzoeker en de onderdelen waarop hij ‘groen’ scoort en zijn daarbij alle relevante aspecten van het gedrag van verzoeker meegenomen. Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde, zo blijkt uit de nota, aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren dan wel degraderen is dus afhankelijk van de mate van

verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, hetgeen onder meer uit zijn gedrag zal blijken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen tot terugplaatsing van verzoeker in het basisprogramma. Het verzoek zal worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 7 december 2018.

 

 

 

 

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven