Nummer : S-18/791/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 6 december 2018
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.J.H.M. de Crom, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Sittard.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 30 november 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel gedurende negen dagen, ingaand op 30 november 2018 om 15.00 uur en eindigend op 9 december 2018 om 15.00 uur, wegens het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 30 november 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 3 december 2018.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijke verslag van 30 november 2018, blijkt dat personeel heeft waargenomen dat een medegedetineerde van verzoeker gewond was aan zijn arm en dat vervolgens verzoeker werd aangetroffen in een cel van een andere medegedetineerde, onder het bloed en met enige beschadigingen aan zijn gezicht en nek, terwijl hij bezig was met het opruimen van bloed en beddengoed dat besmeurd was met ketjap. Desgevraagd bevestigde verzoeker dat een vechtpartij had plaatsgevonden tussen hem en de gewonde medegedetineerde. Verzoeker ontkende zelf geweld te hebben gebruikt. De wond van de eerstgenoemde medegedetineerde moest met tien hechtingen gehecht worden. De directeur acht het waarschijnlijk dat verzoeker met een fles heeft geslagen. Gelet op het vorenstaande overweegt de voorzitter, voorlopig oordelend, dat de directeur in redelijkheid aan verzoeker een straf kon opleggen wegens de betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde waarbij geweld is gebruikt.
Met betrekking tot de aard en hoogte van de opgelegde disciplinaire straf overweegt de voorzitter als volgt. Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 Landelijk’, waarin het landelijk geldende sanctiebeleid is vastgelegd, geldt voor het toepassen van geweld tegen een medegedetineerde in beginsel een disciplinaire straf van maximaal zeven dagen opsluiting in de eigen cel of een strafcel, afhankelijk van de ernst van de gedraging. Dit brengt met zich dat, indien de directeur van de beleidslijn wil afwijken, daarbij de eis geldt dat die afwijking gemotiveerd dient te worden. In dit geval heeft de directeur, nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, nagelaten deze afwijking te motiveren.
Dit geldt te meer, daar uit de beslissing en de inlichtingen van de directeur het aandeel van verzoeker in de vechtpartij onvoldoende helder wordt. Het verzoek zal daarom worden toegewezen, voor zover de opgelegde straf de zeven dagen te boven gaat.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met ingang van 7 december 2018 om 15.00 uur tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Warntjes, secretaris, op 6 december 2018.
secretaris voorzitter