Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-18/786/SGA, 4 december 2018, schorsing
Uitspraakdatum:04-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-18/786/SGA

Betreft : [verzoeker]    datum: 4 december 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Hoogvliet.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 28 november 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van twaalf dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte, ingaand op 28 november 2018 om 16.15 uur en eindigend op 10 december 2018 om 16.15 uur, wegens de vondst op verzoekers cel van een telefoon en oplader.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 29 november 2018 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 3 december 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

De voorzitter stelt vast dat in verzoekers verblijfsruimte een mobiele telefoon en een oplader zijn aangetroffen. Deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt als contrabande en het bezit daarvan is strafwaardig.

Verzoeker stelt dat de oplader al langer op zijn cel lag en ook al eerder gezien was door een medewerker die daar niets van heeft gezegd. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat hem niet bekend is dat de oplader al langer op verzoekers cel lag en dat wanneer een medewerker de oplader eerder gezien zou hebben, het een fout van de medewerker zou zijn om de oplader daar te laten liggen. Bezit van een oplader is niet toegestaan. Klager stelt ook dat de aangetroffen telefoon niet van hem is. Echter is de telefoon na vondst op verzoekers cel bekeken en bleek de telefoon meteen aan te gaan. Ook heeft verzoeker aangegeven al langer dan twee maanden in de betreffende cel te verblijven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, kan het standpunt van verzoeker niet af te weten van de telefoon, dan ook niet aannemelijk worden geacht. Gelet daarop heeft de directeur naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid kunnen beslissen tot het opleggen van de bestreden disciplinaire straf. 

Het verzoek zal worden afgewezen.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 4 december 2018

                                                          

 

secretaris         voorzitter

Naar boven