Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-640, 2 november 2018, schorsing
Uitspraakdatum:02-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-640

Betreft : [verzoeker]    datum: 2 november 2018

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van  29 oktober 2018, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 30 oktober 2018 om 14.40 uur en eindigend op 12 november 2018 om 14.40 uur, wegens het bezit van een handelshoeveelheid softdrugs.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van verzoeker dat hij op 29 oktober 2018 een klaagschrift heeft ingediend alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 november 2018.

 

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat verzoeker sinds 16 oktober 2018 in een strafcel verblijft, wegens een opgelegde disciplinaire straf voor het bezit van een handelshoeveelheid hasj. Uit het schriftelijk verslag van 26 oktober 2018 volgt dat bij een tweede celinspectie in verzoekers (meerpersoons)cel een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen, te weten 89,04 gram hasj. Verzoeker ontkent dat de aangetroffen hasj van hem is, dan wel dat hij van de aanwezigheid ervan op de hoogte was.

De voorzitter overweegt, voorlopig oordelend, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker daadwerkelijk op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs nu verzoeker al geruime tijd in de strafcel verblijft wegens een eerder opgelegde disciplinaire straf. Het is naar het voorlopige oordeel van de voorzitter niet onmogelijk dat – ondanks het onderzoek van de directeur naar de celgenoten van verzoeker en of zij al dan niet curry of mayonaise ingevoerd hebben – de aangetroffen drugs tijdens een eerste celinspectie niet zijn aangetroffen, of dat een medegedetineerde de drugs alsnog in de koelkast in verzoekers (meerpersoons)cel heeft neergelegd. De voorzitter betrekt hierbij dat uit het verslag noch uit de nadere inlichtingen blijkt dat onderzoek is gedaan naar de wijze van de eerdere celinspectie en de mogelijkheid of onmogelijkheid dat daarbij de later aangetroffen drugs over het hoofd gezien zijn. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de opgelegde straf dan ook onredelijk.

Gelet op het vorenstaande zijn er termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.

 

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

 

 

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 2 november 2018.

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven