Nummer: R-18/1857/GB
Betreft: [klager] datum: 22 januari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 5 september 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 16 mei 2018 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de p.i. Grave.
3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klagers vriendin heeft maar één long en lijdt aan borstkanker. Omdat zij snel vermoeid is, is het reizen naar Grave voor haar te ver. Omdat zij in Nijmegen woont, is Arnhem dichterbij voor haar.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is ingesloten in het h.v.b. van de p.i. Grave, omdat deze inrichting gelegen is in het arrondissement van vervolging, te weten Breda. Daarmee is dit een juiste regionale plaatsing, omdat de eerste plaatsing bij voorkeur in een h.v.b. in de plaats van vervolging geschiedt, zoals is bepaald in artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). Uit de bezoekerslijsten van de p.i. Grave blijkt dat klager niet verstoken is van bezoek. Er zijn derhalve geen omstandigheden die een afwijking van het plaatsingsbeleid kunnen rechtvaardigen. Indien klager is veroordeeld kan hij, in het kader van selectie en plaatsing in een gevangenis, als voorkeur plaatsing in de p.i. Arnhem kenbaar maken.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.2. De beroepscommissie begrijpt de wens van klager om dichterbij zijn vriendin gedetineerd te zijn. Klager heeft niet met medische stukken aangetoond dat zijn vriendin zo ernstig ziek is dat zij hem niet kan bezoeken. Bovendien blijkt uit het selectieadvies van de directeur van de p.i. Grave van 17 augustus 2018 en uit de overgelegde bezoekerslijsten dat klager geregeld bezoek ontvangt. De selectiefunctionaris heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het plaatsingsbeleid kunnen rechtvaardigen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is daarom ongegrond.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, en mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 22 januari 2019.
secretaris voorzitter