Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2289/GV, 3 november 2003, beroep
Uitspraakdatum:03-11-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2289/GV

betreft: [klager] datum: 3 november 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 1 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, gedateerd 29 september2003, van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 18 september 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister), welke op 23 september 2003 aan klager is uitgereikt,

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. G.F. van der Hardt Aberson, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers advocaat heeft d.d. 10 december 2002 een brief geschreven aan het CJIB maardaarop nooit een antwoord ontvangen. Klager heeft een verzoek tot cassatie ingediend, maar daarop nooit meer iets gehoord. Klager heeft nooit geweten wanneer hij zijn straf moest uitzitten. Hij heeft nooit iets vernomen van justitieof van zijn advocaten totdat hij op 16 juli 2003 op de luchthaven van Rotterdam is aangehouden. Klager is thans als directeur werkzaam bij CMT Investment Corporation b.v. Rotterdam. Op kosten van zakenvrienden is hij een aantal zeerbelangrijke investeringen aan het regelen, die dreigen verloren te gaan door klagers huidige detentie. Het gaat hier om drie West-Europese investeringen tot een totaal bedrag van 60 miljoen euro. Het meest urgente project bevindtzich in Duitsland en is al voor 95% gereed voor aanvang van de bouw met een subsidie van tien miljoen euro van de Duitse regering, die verloren zal gaan als klager als financieringsexpert dit niet mede namens andere investeerderszeer spoedig zal kunnen afhandelen Het project moet gestart worden tussen 30 september 2003 en uiterlijk eind oktober 2003. Klager verzoekt dringend om hem 90 dagen strafonderbreking te verlenen, waardoor hij deze transactie en nogtwee andere kan realiseren. Daarnaast is klager zeer regelmatig onder controle van zijn internisten, respectievelijk neuroloog, vanwege ernstige problemen in verband met hernia, zware insulineproblemen en twee darmkanker operaties,die enige jaren geleden hebben plaatsgevonden. Controle van klagers gezondheid is in de h.o.i. Maashegge totaal niet mogelijk. Ook op deze grond wordt strafonderbreking gevraagd, opdat klagers specialisten, klager is 71 jaar oud,kunnen trachten om klager voor wat betreft diens gezondheid werkzaam te houden. Op grond van klagers speciale kennis van financiering van de betreffende projecten, alsmede ook voor ontwikkelingslanden, zou het verlies van dezetransacties ook voor Nederland een groot verlies betekenen, aangezien de leveranties hier vandaan zullen plaatsvinden. Uit de bijgevoegde uitspraak van de rechtbank blijkt dat ook de voorzitter in kort geding constateert dat klagerabsoluut niet wist dat hij zou worden aangehouden, waardoor inmiddels grote zakelijke schade is ontstaan.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Door klager is aangevoerd dat hij nimmer het uiteindelijke vonnis ter betekening heeft aangeboden gekregen en dat hij dus niet kon weten dat zijn straf inmiddels onherroepelijk was en hij een oproep kon verwachten. De griffie van deHoge Raad heeft klager het vonnis per gewone brief gestuurd. Uit de brief van de griffie en de uitspraak in kort geding blijkt dat de betekening van de uitspraak op de juiste wijze is geschied. Weliswaar heeft klagers advocaat eenniet aangetekende brief aan het CJIB gestuurd, waarop geen reactie is ontvangen, maar daarna is kennelijk door klager en zijn advocaat geen actie ondernomen. Men heeft zogezegd lijdzaam afgewacht. Klager dient aan te tonen dat zijnpersoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al bestonden voor aanvang van zijn detentie. Onderbouwing, ook door middel van officiële stukken, ontbreekt. Enkel een kopie van inschrijving bij de Kamer vanKoophandel is meegestuurd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek, wegens deelname aan een misdadige organisatie, valsheid in geschrift en vernieling/beschadiging van een gebouw door schuld.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat nietkan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

In onder meer artikel 37 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking onder meer worden verleend in verband met dringende redenen van lichamelijke aard, indien en voorzover deinrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van de detentie in de weg staan.
Op grond van artikel 38 van voornoemde Regeling kan éénmalig strafonderbreking worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard. De gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheidnoodzakelijk is en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

De beroepscommissie is van oordeel dat, nu geen medische verklaring c.q. onderbouwing is overgelegd met betrekking tot het door klager gestelde, niet is gebleken dat strafonderbreking medisch noodzakelijk is.
Van dringende omstandigheden van zakelijke aard is evenmin gebleken. Door klager is ter staving hiervan slechts een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel overgelegd. Derhalve is niet aangetoond dat klagerspersoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is. Bovendien is klager geplaatst in een beperkt beveiligde inrichting, waar hij in aanmerking komt voor vierwekelijks weekendverlof, dat kan worden aangewend om eventuele zakelijke transactiesaf te ronden.
Gelet op het bovenstaande is de afwijzende beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 november 2003

secretaris voorzitter

Naar boven