nummer: R-18/2468/GV
betreft: [klaagster] datum: 28 december 2018
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.E. Korff, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 24 december 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Klaagster verzoekt om strafonderbreking teneinde de uitvaart van haar partner in Curaçao bij te wonen. Hoewel klaagster de relatie met haar partner niet met officiële documenten kan aantonen, is sprake van een stabiele en langdurige relatie. Dat volgt uit de verklaringen van verschillende familieleden en uit het feit dat de directeur reeds incidenteel verlof heeft verleend teneinde afscheid te kunnen nemen van haar partner die in Nederland werd behandeld. De bestendigheid van de relatie wordt bevestigd door het feit dat klaagster bij het overlijden van haar partner aanwezig was. Klaagsters verzoek om strafonderbreking is afgewezen vanwege vermeend vluchtgevaar. Hoewel klaagster in december 2003 niet van een verlof is teruggekeerd, betekent dit niet dat zij zich voor de Nederlandse justitie heeft schuilgehouden. Klaagster stond van het jaar 2003 tot en met haar aanhouding in augustus 2018 op verschillende adressen in Nederland en Curaçao en in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven. Nu klaagster niet onvindbaar was voor de autoriteiten is het onbegrijpelijk dat een in 2011 uitgevaardigd Europees Aanhoudingsbevel (EAB) eerst in 2018 ten uitvoer is gelegd. Van daadwerkelijk vluchtgevaar is geen sprake, te meer nu klaagster van vernoemd incidenteel verlof is teruggekeerd en zowel het Openbaar Ministerie (OM) als de vrijhedencommissie positief hebben geadviseerd ten aanzien van onderhavig verzoek om strafonderbreking. Bovendien wil klaagster het aan haar gegeven vertrouwen niet beschamen. Teneinde het overlijden van haar partner te kunnen verwerken is het van belang dat klaagster op een persoonlijke en waardige manier afscheid van hem kan nemen. Ook kunnen klaagster en haar familieleden elkaar door het bijwonen van de uitvaart tot steun zijn. Het enkel aanwezig zijn bij het overlijden van klaagsters partner is daartoe onvoldoende.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klaagster is vanaf 18 december 2018 tot 21 december 2018 in de gelegenheid gesteld bij haar partner en, na diens overlijden, bij haar familie te verblijven en voorbereidingen op de uitvaart op Curaçao te treffen. Klaagsters stelling dat thans strafonderbreking dient te worden verleend, teneinde op een persoonlijke en waardige manier afscheid van haar partner te kunnen nemen, gaat ten onrechte voorbij aan het feit dat klaagster hiertoe reeds in staat is gesteld. Voorts is klaagsters relatie met haar partner niet officieel geformaliseerd, zodat een langdurige duurzame relatie onvoldoende is komen vast te staan. Ingevolge klaagsters registratiekaart staat zij niet op hetzelfde woonadres als haar partner ingeschreven. Vaststaat dat klaagster zich eind 2003 heeft onttrokken aan de detentie en dat zij op grond van een uitgevaardigd EAB in augustus 2018 op Curaçao is aangehouden. De vraag of door de autoriteiten voldoende voortvarendheid bij het opsporen van klaagster is betracht is in deze niet relevant. Immers, klaagster is in de gehele periode van haar onttrekking in de gelegenheid geweest hieraan een einde te maken. Mede gelet op het feit dat klaagsters leven en sociale vangnet zich op Curaçao bevinden, is sprake van een (te) hoog risico op vluchtgevaar. Op klaagsters verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht. De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking, aangezien klaagsters tot op heden laat zien dat zij op verantwoorde wijze met afspraken en vrijheden omgaat. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Haarlem heeft geen bezwaar tegen het verlenen van strafonderbreking aan klaagster voor een periode van maximaal drie weken. Hoewel klaagster zich in het verleden aan detentie heeft onttrokken, is dit lang geleden. Verder is inmiddels een gratieverzoek ingediend. Het OM heeft in het kader van dat verzoek positief geadviseerd. Een eventuele nieuwe onttrekking aan detentie zal gevolgen hebben voor de beslissing op het gratieverzoek. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. De einddatum van klaagsters detentie is bepaald op 24 mei 2019. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters verzoek om strafonderbreking. Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36 in verband met artikel 24 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor het bijwonen van de uitvaart vanwege het overlijden van de levenspartner van de gedetineerde. Artikel 1, aanhef en onder i, van de Regeling bepaalt dat onder levenspartner dient te worden verstaan de echtgenoot van de gedetineerde en/of de persoon met wie een aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterende van vóór de aanvang van de detentie. Op grond van artikel 36 in verband met artikel 22 van de Regeling kan in een geval als het onderhavige strafonderbreking worden verleend, indien ten aanzien van de te bezoeken persoon vaststaat dat de beweerde band bestaat en de relatie hecht is. Klaagster verzoekt om strafonderbreking teneinde de uitvaart van haar partner op Curaçao bij te wonen. Aan de afwijzing van dit verzoek is ten grondslag gelegd dat een langdurige en duurzame relatie tussen klaagster en haar thans overleden partner onvoldoende is komen vast te staan en vanwege ernstig vermoeden dat zij zal proberen zich aan de detentie te onttrekken. Ongeacht of sprake is van een relatie als bedoeld in de Regeling is de beroepscommissie van oordeel dat sprake is van vluchtgevaar. Vaststaat dat klaagster op 28 december 2003 niet van een aan haar verleend regimesgebonden verlof is teruggekeerd. Eerst op 23 augustus 2018 is klaagster op grond van een uitgevaardigd EAB op Curaçao aangehouden en aan de Nederlandse justitiële autoriteiten overgeleverd teneinde haar straf uit te zitten. De beroepscommissie is van oordeel dat deze omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor het verlenen van strafonderbreking en dat deze, ondanks de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en de officier van justitie, een afwijzing van klaagsters verzoek om strafonderbreking rechtvaardigt. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat klaagster van dinsdagavond 18 december 2018 tot en met vrijdagochtend 21 december 2018 in de gelegenheid is gesteld bij de laatste levensuren van haar partner en zijn overlijden aanwezig te zijn. Hoezeer de beroepscommissie begrijpt dat klaagsters de uitvaart van haar partner wil bijwonen, kan, gelet op het voorgaande, de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 28 december 2018.
secretaris voorzitter