Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2361/GB, 18 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/2361/GB

Betreft:            [klaagster]       datum: 18 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.S.W. Boorsma, namens  […], verder te noemen klaagster,  gericht tegen een op 4 december 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klaagster gericht tegen de oproep zich op 13 december 2018 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Utrecht locatie Nieuwersluis ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Op 13 november 2018 is klaagster opgeroepen zich op 13 december 2018 te melden in de p.i. Utrecht locatie Nieuwersluis voor het ondergaan van 60 dagen gevangenisstraf. Op 22 november 2018 heeft klaagster hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 4 december 2018 ongegrond is verklaard. In het kader van de beroepsprocedure is klaagsters melddatum verschoven naar 20 december 2018.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. De oproep tot melden heeft betrekking op een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3,5 jaar geleden. De oproep valt rauw op klaagsters dak. Zij heeft geen voorbereidingen kunnen treffen. Klaagster heeft een eigen woning die zij zal verliezen wanneer zij in detentie verblijft. Zij dient ook de opvang van haar kleinkind te regelen. De bestreden beslissing is onredelijk en onbillijk nu er geen rekening is gehouden met klaagsters persoonlijke omstandigheden.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Zoals blijkt uit de aanwijzing van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het uitstelbeleid, kan een verzoek tot uitstel om verschillende redenen worden toegekend. Voorop staat echter de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, daarom wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel verleend. Bij besluit van 22 januari 2016 is klaagster opgeroepen zich op 19 februari 2016 te melden. Op 4 februari 2016 heeft klaagster een verzoek tot uitstel ingediend in verband met een knieoperatie. Aan klaagster is op 8 februari 2016 uitstel verleend tot 1 juli 2016. Op 16 mei 2016 is opnieuw een verzoek tot uitstel ingediend door klaagster. Op 25 mei 2016 heeft de selectiefunctionaris het dossier van klaagster doorgestuurd naar de Individuele Medisch Adviseur (IMA) met het verzoek een detentiegeschiktheidsonderzoek in te stellen. Op 20 september 2016 is het vonnis door het ressortparket Amsterdam ingetrokken. Hierdoor heeft het onderzoek door de IMA geen doorgang gekregen. Bij besluit van 26 september 2017 is klaagster opnieuw opgeroepen zich te melden. Klaagsters raadsman heeft toen om uitstel verzocht. Na een positief advies van de Advocaat Generaal is klaagster uitstel verleend tot 30 januari 2018. Op 22 januari 2018 heeft klaagsters raadsman wederom om uitstel verzocht. Wederom heeft de selectiefunctionaris om advies gevraagd bij de Advocaat Generaal. De Advocaat Generaal heeft dit keer geadviseerd om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf niet op te schorten. Bij brief van 24 januari 2018 heeft klaagsters raadsman beroep ingediend dat de beroepscommissie op 29 januari 2018 gegrond heeft verklaard. Op 29 januari 2018 heeft de selectiefunctionaris klaagsters dossier naar de IMA gestuurd met het verzoek om een detentiegeschiktheidsonderzoek in te stellen. Bij brief van 13 november 2018 heeft de IMA bericht dat klaagster detentiegeschikt wordt geacht. Persoonlijke omstandigheden vallen niet onder de uitzonderlijke omstandigheden van het uitstelbeleid. Ten aanzien van de zorg voor de kleinkinderen kan klaagster wellicht een beroep doen op familieleden, vrienden en bekenden. Ook kunnen de ouders van de kinderen wellicht de opvang op zich nemen. Klaagster is sinds 12 maart 2015 bekend met de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Klaagster heeft daarom ruimschoots de gelegenheid gekregen om maatregelen en voorzieningen te treffen om de consequentie van de aanstaande detentie van 60 dagen op te vangen.

4.         De beoordeling

4.1.      De gevangenis van de p.i. Utrecht locatie Nieuwersluis is een penitentiaire inrichting voor vrouwen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2.      Klaagster, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst.

4.3.      De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Klaagster is geruime tijd bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de aan haar opgelegde gevangenisstraf. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klaagster voldoende gelegenheid heeft gehad om te anticiperen op de aankomende detentie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.                                                                                                    R-18/2361/GB

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 18 december 2018

                                                            

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

Naar boven