Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1413/GB, 9 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-18/1413/GB

Betreft:            […]                                                                             datum: 9 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klager,  gericht tegen een op 17 juli 2018 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.), bij voorkeur van de locatie Hoogvliet, afgewezen en hem in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Middelburg geplaatst.

2.         De feiten

Klager is sinds 6 december 2017 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Hoogvliet. Op 23 juli 2018 is hij in de gevangenis van de p.i. Middelburg geplaatst.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen en klager is geplaatst in de p.i. in Middelburg, omdat op korte termijn geen capaciteit beschikbaar zou zijn in een normaal beveiligde inrichting in de regio Rotterdam. De selectiefunctionaris heeft het plaatsingsverzoek echter niet in zijn totaliteit bekeken. De adviezen van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) zijn niet meegenomen in de beslissing. Het verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. is niet gehonoreerd, omdat er geen vastgesteld detentieplan is. Klager heeft het verzoek echter samen met zijn casemanager opgesteld. Volgens hem was er geen detentieplan nodig, omdat uit zijn onderzoek en de overige adviezen van de politie, het OM en de reclassering bleek dat er geen aanleiding was voor enige interventie. Nadat de beslissing was genomen, heeft de casemanager nog contact opgenomen met de selectiefunctionaris om een en ander nader uit te leggen en duidelijk te maken dat de aanwezigheid van een detentieplan niet tot een afwijzing zou hebben geleid. De selectiefunctionaris heeft zijn beslissing echter niet willen herzien. De afwijzing op grond van het enkele ontbreken van het detentieplan is onnodig formalistisch. Klagers belangen zijn onvoldoende meegenomen in de bestreden beslissing. Klager wilde zijn verblijf in de z.b.b.i. gebruiken om zijn eigen onderneming weer op te starten. Dit is nu niet mogelijk. Dat hindert zijn resocialisatie aanzienlijk. Daarnaast wilde hij het contact met zijn negenjarige zoon opbouwen. Dit belang wordt door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) erkend. Dit wordt door de overplaatsing naar p.i. Middelburg aanzienlijk bemoeilijkt. Het advies van de politie is niet negatief ten aanzien van het verlofadres. Op het adres zelf wonen namelijk geen personen met antecedenten. Ook de eerdere BOT (Bijzonder Ondersteuningsteam)-status heeft het OM inmiddels als niet meer actueel gekwalificeerd. Dat het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) de BOT-status nog laat voortduren, doet hieraan niet af. Het oordeel van het OM dient in dit geval doorslaggevend te zijn. Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Klager wenst te worden gehoord.

3.2.      De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Uit het selectieadvies d.d. 6 juli 2018 bleek dat geen detentieplan was opgesteld. Dat is een voorwaarde voor plaatsing in een z.b.b.i. Hierop kon geen uitzondering worden gemaakt. Problemen ten aanzien van het contact met familie en vrienden zijn inherent aan detentie.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Klager is op 21 december 2018 in vrijheid gesteld. In beginsel zou hij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan het beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep echter is verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

4.3.      In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.4.      De selectiefunctionaris verwijst in zijn afwijzing en zijn reactie op het beroepschrift enkel naar de afwezigheid van een detentieplan. Gelet op wat namens klager (onweersproken) is aangevoerd over de wijze waarop de casemanager de afwezigheid daarvan heeft verklaard, had dat op zichzelf niet tot een afwijzing van klagers verzoek kunnen leiden. Uit het selectieadvies wordt echter duidelijk dat bij klager sprake is van een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico bij verblijf op het opgegeven verlofadres. Dat onderbouwt de beroepscommissie als volgt.

4.5.      De politie adviseert – anders dan de raadsman stelt – negatief ten aanzien van dit adres, omdat […]  in diezelfde flat is gevestigd en de inzet van hulpdiensten daar al regelmatig voorkomt, terwijl klager (zware) antecedenten heeft. Deze combinatie zou voor nog meer onrust kunnen zorgen en de politie wil dat voorkomen. Klager werd in elk geval tot voor kort door het BOT vervoerd vanwege liquidatiegevaar. Tegen deze achtergrond kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 9 januari 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven