Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1317/TA, 11 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           R-18/1317/TA

betreft: [klager]                                                                                   datum: 11 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 10 juli 2018 van de beklagcommissie bij de Pompestichting, locatie Vught, verder ook te noemen de inrichting (PV 2018/12 en 13), alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.  Ter zitting van de beroepscommissie van 19 december 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught op de afdeling 2A, zijn namens het hoofd van de inrichting gehoord […] en […], respectievelijk jurist en zorgmanager bij de Pompestichting. Tevens was ter zitting als toehoorder aanwezig dhr. […], waarnemend algemeen secretaris van de RSJ. Klager heeft aangegeven niet ter zitting te willen verschijnen. Klagers raadsman mr. A.R. Ytsma heeft meegedeeld dat hij niet gemachtigd is om ter zitting het woord namens klager te voeren. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft a. de separatie van klager en b. de visitatie van klager op 23 mei 2018. De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het beklag vermeld onder a. en het beklag vermeld onder b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt voorafgaand aan de zitting als volgt schriftelijk toegelicht.  De separatie had niet opgelegd mogen worden omdat klager geen separeerwaardig gedrag heeft laten zien. Hij is op grove wijze aan zijn lichaam onderzocht, zijn anus is uitwendig geschouwd, terwijl de inrichting wist dat hij als kind seksueel is misbruikt. Klager bevindt zich al zeven maanden in een zeer kwetsbare positie op de afdeling 2A. Hij heeft geen aanleiding gegeven tot het uitwendig schouwen van zijn anus. Hurken en/of kniebuigingen maken is een geschikt alternatief en volstond. De gemaakte forse inbreuk op integriteit is niet onderbouwd. Er is geen rapport opgemaakt en geen belangenafweging gemaakt. Verwezen wordt naar RSJ 20 december 2007, 07/2010/TA. De beklagcommissie heeft het hoofd van de inrichting toegestaan om uit dagrapportages ter beklagzitting te citeren, terwijl klager die niet heeft gekregen en zich niet goed heeft kunnen verweren. De overweging van de beklagcommissie dat de stukken geen betrekking hadden op 23 mei 2018 is niet juist en is niet te controleren. De inrichting wilde het voorval van 23 mei 2018 in een context plaatsen die gedeeld had moeten worden met klager. De motivering van de beklagcommissie dat het partijen vrijstaat zich te beroepen op relevante stukken is strijdig met de stelling van de beklagcommissie dat de stukken geen betrekking hadden op het voorval. De stukken zijn dan niet relevant. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. De separatie heeft korter dan een dag geduurd. De schriftelijke mededeling is uitgereikt nadat de separatie was beëindigd. Klager is terecht niet-ontvankelijk verklaard in het beklag.

b. De visitatie c.q. het kijken in de bilnaad werd door de medewerkers van het intern bijstandsteam (IBT) noodzakelijk geacht. Het maken van kniebuigingen volstond niet omdat klager zijn knieën minimaal boog. Op die manier zou een verborgen voorwerp er niet uit kunnen vallen. De IBT-medewerkers omschreven klagers medewerking als een ‘laffe’ medewerking. Door de voorzitter van de beroepscommissie is de vraag gesteld wat de reden was voor de visitatie van klager die in een handboeienregime verbleef en geen contact met de buitenwereld had. Namens het hoofd van de inrichting is hierop als volgt gereageerd. Klager verbleef niet in een gestripte kamer. Hij had een aantal voorwerpen op zijn kamer zoals bijvoorbeeld een eigen scheermes. Hij zou van die voorwerpen een (scherp) voorwerp kunnen fabriceren dat een gevaar zou kunnen vormen. De overdracht naar het IBT is zorgvuldig geweest. Om 11.00 uur is een kamercontrole aangezegd maar klager wilde daaraan niet meewerken. De spanning liep enorm op en klager uitte verkapte dreigementen. In de toestand waarin klager verkeerde was voorzichtigheid geboden en is om 15.30 uur het IBT ingeschakeld. Het inschakelen van het IBT stond ook in verband met incidenten die in andere inrichtingen hebben plaatsgevonden en de ervaringen die de inrichting met klager heeft opgedaan. Visitatie vindt volgens een vaste procedure plaats maar is niet vastgelegd in een protocol.

3.         De beoordeling

Met betrekking tot a:

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot b:

Uit de stukken en de behandeling ter zitting van de beroepscommissie volgt dat klager niet daadwerkelijk wilde meewerken aan een aangekondigd onderzoek in zijn verblijfsruimte. Klager is vervolgens meegedeeld dat als hij niet zou meewerken het IBT zou worden ingeschakeld om hem te separeren. Namens het hoofd van de inrichting is ter zitting van de beroepscommissie verduidelijkt dat klager die een handboeienregime was opgelegd en geen contact met de buitenwereld had in zijn verblijfsruimte wel de beschikking had over dusdanige voorwerpen dat hij daarmee een (scherp) voorwerp zou of had kunnen fabriceren. Omdat klager alleen dusdanige kniebuigingen maakte dat een eventueel in de bilnaad verborgen voorwerp hierdoor er niet uit zou vallen was het noodzakelijk om klager aan het lichaam/de bilnaad te onderzoeken. Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, voldaan aan de eisen van artikel 23, eerste en tweede lid, Bvt en kan de beslissing om klager te visiteren niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Zij zal derhalve het beroep van klager op dit punt eveneens ongegrond verklaren en de uitspraak van beklagcommissie in zoverre bevestigen met wijziging/aanvulling van de gronden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met ten aanzien van b. wijziging/aanvulling van de gronden. Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 januari 2019.

 

        

                                   secretaris                                           voorzitter

Naar boven