Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1110/TA, 7 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           R-18/1110/TA

betreft: [klager] datum: 7 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 31 mei 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse. Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse. Namens het hoofd van FPC De Rooyse Wissel is aangegeven dat het wegens ziekte niet mogelijk is ter zitting aanwezig te zijn en is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Het aanhoudingsverzoek is afgewezen en van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt waarna het hoofd van de inrichting in de gelegenheid is gesteld te reageren. Op 9 november 2018 is een reactie van het hoofd van de inrichting ontvangen. Op 28 november 2018 heeft klagers raadsvrouw op die reactie gereageerd. Een afschrift daarvan is aan het hoofd van de inrichting verzonden. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een maatregel van afzondering met ingang van 20 november 2017 om 15.00 uur (RV-2017-540). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers langdurige relatie was al enige tijd daarvoor beëindigd en zijn ex-vriendin hield het contact tussen klager en zijn dochter af. De inrichting was hiervan op de hoogte. Klagers ex vriendin had al eerder aangegeven zich een keer geïntimideerd te voelen door klager, maar kwam daar toen weer op terug en zei dat dat toch niet het geval was. Omdat klager geen informatie over zijn dochter kreeg heeft hij gebeld naar het kinderdagverblijf waar zijn dochter verblijft en waar zijn ex-vriendin werkt. Hij had eerder al eens naar het kinderdagverblijf gebeld voor informatie over zijn dochter. Vervolgens heeft klagers ex-vriendin een melding gedaan bij de politie. Klager benadrukt dat het gaat om een melding en dat er geen aangifte is gedaan. Klager vermoedt dat de melding te maken heeft met het feit dat hij tegen zijn ex-vriendin heeft gezegd dat hij van plan is een advocaat in de arm te nemen om een bezoek- en omgangsregeling met zijn dochter aan te vragen. Voorts werd klager op 21 november 2017 gebeld door zijn ex-vriendin. Ondanks de maatregelen werd zijn ex-vriendin met hem doorverbonden. Drie personeelsleden hebben meegeluisterd met het gesprek. Klagers ex-vriendin zei in dat gesprek dat er sprake was van een misverstand. De staf heeft helemaal niets van dit gesprek op papier gezet en dit gesprek is ook niet meegewogen bij de beslissing tot voortduring van de maatregel. De lezing van klager over het telefoongesprek op 21 november 2017 is door de inrichting nooit betwist. Klagers vriendin was erg boos over het feit dat hij het kinderdagverblijf had gebeld en voelde zich daardoor geïntimideerd. Van een feitelijke bedreiging was echter nooit sprake. Klager verzoekt de beroepscommissie de inrichting op te dragen de dagrapportage omtrent dit gesprek in te brengen. Klager vindt dat de maatregel onredelijk lang heeft geduurd. In de schriftelijke mededeling van de maatregel tot afzondering is vermeld dat de inrichting vermoedde dat klager over een mobiele telefoon beschikte. In de mededeling is niets vermeld over bedreiging van klagers ex-vriendin. Voorts stelt klager niet drie, maar minimaal zeven dagen in afzondering te hebben verbleven. Om dit te controleren heeft klagers raadsvrouw dagrapportages bij de inrichting opgevraagd, maar deze zijn haar geweigerd. Verwezen wordt naar een brief van 17 oktober 2018. Hoe dan ook is klager van mening dat de afzondering te lang heeft geduurd. Bij eerdere kamercontroles werd klager maximaal een dag afgezonderd en toen beschikte hij over evenveel spullen op zijn kamer. Hij begrijpt dan ook niet waarom de afzondering dit keer zo lang moest voortduren. Zijn verzegelingen waren op orde. Klager betwist dat de afzondering op 23 november 2017 eindigde. Klager verzoekt om een compensatie. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager stelt dat zijn ex-vriendin tijdens een gesprek op 21 november 2017 zou hebben aangegeven dat er sprake was van een misverstand. In de avond van 21 november 2017 heeft er inderdaad een gesprek tussen klager en zijn ex-vriendin plaatsgevonden. De lezing van sociotherapie ten aanzien van dit gesprek is echter geheel anders dan die van klager. Uit de dagrapportages van sociotherapie blijkt niet dat er is gesproken over een misverstand. De ex-vriendin heeft aangegeven dat er wel degelijk sprake was van dreigementen en heeft zich ook bedreigd gevoeld. Verder geeft klager aan niet te begrijpen waarom hij weer een brief moest schrijven. De door klager geschreven brief riep nog de nodige vragen bij het multidisciplinair behandelteam op. De brief was summier en wat had plaatsgevonden was nog onvoldoende duidelijk. In de brief gaf klager enig inzicht in de aard van de telefoongesprekken die waren gevoerd. Klager was er daarentegen stellig van overtuigd dat geen dreigementen door hem waren geuit en bagatelliseerde de gehele situatie. Hij was nog onvoldoende in staat om naar zijn eigen aandeel te kijken en legde de schuld geheel bij zijn ex-vriendin neer. Daarbij achtte het behandelteam het van belang dat klager meer openheid en inzicht gaf door middel van een zogeheten 5G-schema. Hiermee wenste de inrichting samen met klager terug te kijken op de gehele situatie, maar ook te achterhalen welke gevoelens en gedachten nog bij klager speelden. In zowel het 5G-schema als de gesprekken met sociotherapie en het hoofd behandeling, gaf klager aan zich boos en niet gesteund te voelen. Ook gaf hij  aan ten aanzien van zijn ex-vriendin erg teleurgesteld te zijn en nog boosheid naar haar toe te ervaren.   

3.         De beoordeling

Voor zover klager de beroepscommissie heeft verzocht om het hoofd van de inrichting op te dragen de dagrapportage omtrent een telefoongesprek op 21 november 2017 over te leggen, wijst de beroepscommissie dit verzoek af nu zij zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat klagers ex-vriendin op 20 november 2017 een melding van bedreiging heeft gedaan bij de politie. Aan klager is naar aanleiding hiervan de bestreden maatregel opgelegd. Nadat klager een brief had geschreven over het voorval, is in het multidisciplinair overleg van 23 november 2017 besloten dat klager (deels) aan de voorwaarden had voldaan en is de maatregel van afzondering die dag beëindigd. Aan klager is vervolgens per 23 november 2017 om 20.30 uur een maatregel van afdelingsarrest opgelegd. Anders dan klager stelt, is niet gebleken dat de maatregel van afzondering langer dan drie dagen heeft geduurd. De beroepscommissie gaat er van uit dat de maatregel op 23 november 2017 is beëindigd. Uit de stukken volgt dat naar aanleiding van de melding het vermoeden bestond dat klager over een mobiele telefoon beschikte. Daarom is besloten tot een grondige kamercontrole. Ook wenste de inrichting in gesprek te gaan met klager over zijn contacten met zijn ex-vriendin. Een van de voorwaarden tot beëindiging van de maatregel tot afzondering was dan ook dat klager hierover openheid gaf. 

De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op voormelde omstandigheden en gelet op artikel 34, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Bvt, de oplegging en voortduring van de maatregel van afzondering niet als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden. Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 januari 2019.

 

 

                                    

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven