Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/596/TA, 11 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           R-18/596/TA

betreft: [klager]                                                            datum: 11 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 24 mei 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse. Namens het hoofd van FPC De Rooyse Wissel is aangegeven dat het wegens ziekte niet mogelijk is ter zitting aanwezig te zijn en is verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Het aanhoudingsverzoek is afgewezen en van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt waarna het hoofd van de inrichting in de gelegenheid is gesteld te reageren. Op 9 november 2018 is een reactie van het hoofd van de inrichting ontvangen. Op 28 november 2018 heeft klagers raadsvrouw hierop gereageerd. Een afschrift van die reactie is aan het hoofd van de inrichting verzonden. Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een maatregel van afdelingsarrest met ingang van 23 november 2017 om 20.30 uur (RV-2017-549). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers langdurige relatie was al enige tijd daarvoor beëindigd en zijn ex-vriendin hield het contact tussen klager en zijn dochter af. De inrichting was hiervan op de hoogte. Klagers ex vriendin had al eerder aangegeven zich een keer geïntimideerd te voelen door klager, maar kwam daar toen weer op terug en zei dat dat toch niet het geval was. Omdat klager geen informatie over zijn dochter kreeg van zijn ex-vriendin heeft hij op 20 november 2017 gebeld naar het kinderdagverblijf waar zijn dochter verblijft en waar zijn ex-vriendin werkt. Hij had eerder al eens naar het kinderdagverblijf gebeld voor informatie over zijn dochter. Vervolgens heeft klagers ex-vriendin een melding gedaan bij de politie. Klager benadrukt dat het gaat om een melding en dat er geen aangifte is gedaan. Klager vermoedt dat de melding te maken heeft met het feit dat hij tegen zijn ex vriendin heeft gezegd dat hij van plan is een advocaat in de arm te nemen om een bezoek- en omgangsregeling met zijn dochter aan te vragen. Klager werd op 21 november 2017 gebeld door zijn ex-vriendin. Ondanks de maatregelen werd zijn ex-vriendin met hem doorverbonden. Drie personeelsleden hebben meegeluisterd met het gesprek. Klagers ex-vriendin zei in dat gesprek dat er sprake was van een misverstand. De staf heeft helemaal niets van dit gesprek op papier gezet en evenmin is dit gesprek meegewogen bij de beslissing tot oplegging / voortduring van de maatregel. De lezing van klager over het telefoongesprek op 21 november 2018 is door de inrichting nooit betwist. Klagers vriendin was erg boos over het feit dat hij het kinderdagverblijf had gebeld en voelde zich daardoor geïntimideerd. Van een feitelijke bedreiging was nooit sprake. Klager verzoekt de beroepscommissie de inrichting op te dragen de dagrapportage omtrent dit gesprek in te brengen. Verder begrijpt klager nog steeds niet hoe het kan dat hij aan de voorwaarden voor opheffing van de afzondering had voldaan, maar het desondanks nodig was een afdelingsarrest aan hem op te leggen onder dezelfde voorwaarden. Hij begrijpt niet waarom hij weer een brief moest schrijven. Hij betwist dat hij onvoldoende openheid zou hebben gegeven. Ook vindt hij het niet terecht dat hij moest wachten op een gesprek met sociotherapie en het hoofd behandeling. Klager vindt de oplegging en voortduring van de maatregel onterecht. Zeker na 26 november 2017, het moment waarop klager de tweede brief heeft geschreven. Door de maatregel heeft klager niet kunnen werken en is hij inkomsten misgelopen. Hij verzoekt om een compensatie. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager stelt dat zijn ex-vriendin tijdens een gesprek op 21 november 2017 zou hebben aangegeven dat er sprake was van een misverstand. In de avond van 21 november 2017 heeft er inderdaad een gesprek tussen klager en zijn ex-vriendin plaatsgevonden. De lezing van sociotherapie ten aanzien van dit gesprek is echter geheel anders dan die van klager. Uit de dagrapportages van sociotherapie blijkt dat niet is gesproken over een misverstand. De ex-vriendin heeft aangegeven dat er wel degelijk sprake was van dreigementen en heeft zich ook bedreigd gevoeld. Verder geeft klager aan niet te begrijpen waarom hij weer een brief moest schrijven. De door klager geschreven brief riep nog de nodige vragen bij het multidisciplinair behandelteam op. De brief was nog te summier en hetgeen had plaatsgevonden was nog onvoldoende duidelijk. In de brief gaf klager enig inzicht in de aard van de telefoongesprekken die waren gevoerd. Klager was er daarentegen stellig van overtuigd dat geen dreigementen door hem waren geuit en bagatelliseerde de gehele situatie. Hij was nog onvoldoende in staat om naar zijn eigen aandeel te kijken en legde de schuld geheel bij zijn ex-vriendin neer. Daarbij achtte het behandelteam het van belang dat klager meer openheid en inzicht gaf door middel van een zogeheten 5G-schema. Hiermee wenste de inrichting samen met klager terug te kijken op de gehele situatie, maar ook te achterhalen welke gevoelens en gedachten er nog bij klager waren. In zowel het 5G-schema en ook in de gesprekken met sociotherapie en het hoofd behandeling, gaf klager aan zich boos en niet gesteund te voelen. Ook gaf hij  aan ten aanzien van de ex-vriendin erg teleurgesteld te zijn en nog boosheid naar haar toe te ervaren.

3.         De beoordeling

Voor zover klager de beroepscommissie heeft verzocht om het hoofd van de inrichting op te dragen de dagrapportage omtrent een telefoongesprek op 21 november 2017 over te leggen, wijst de beroepscommissie dit verzoek af nu zij zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat aan klager met ingang van 20 november 2017 een maatregel van afzondering is opgelegd vanwege het vermoeden dat klager over een mobiele telefoon beschikte waarmee hij zijn ex-vriendin had gebeld. Daarom is besloten tot een kamercontrole. Ook wenste de inrichting in gesprek te gaan met klager over zijn contacten met zijn ex-vriendin. De maatregel van afzondering is op 23 november 2017 beëindigd. Op diezelfde dag is de – in dit beroep aan de orde zijnde – maatregel van afdelingsarrest opgelegd, omdat – kort gezegd – nog de nodige vragen bestonden bij het behandelteam over het contact met klagers ex-vriendin en klager de situatie bagatelliseerde. Klager was nog onvoldoende in staat naar zijn eigen aandeel te kijken en risico’s konden daardoor niet goed worden ingeschat. Met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van klager voor de veiligheid van anderen dan klager of de algemene veiligheid van personen of goederen is daarom de bestreden maatregel opgelegd. Ingevolge artikel 57, eerste lid, Bvt staat tegen een beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 Bvt (afdelingsarrest) beklag open nadat deze een week heeft geduurd. Ingevolge het vierde artikellid blijft de dag waarop de beslissing is genomen daarbij buiten beschouwing. De beroepscommissie stelt vast dat de maatregel van afdelingsarrest op 23 november 2017 is opgelegd en op 30 november 2017 is beëindigd. Het afdelingsarrest heeft dan ook, de dag van oplegging buiten beschouwing gelaten, niet langer dan een week geduurd. De grondslagen van het afdelingsarrest en de voorafgaand daaraan opgelegde afzonderingsmaatregel zijn bovendien niet identiek. Daarom kan de duur van deze maatregelen voor de bepaling van de ontvankelijkheid op grond van artikel 57 Bvt niet bij elkaar worden opgeteld. Gelet hierop had de beklagcommissie klager niet-ontvankelijk dienen te verklaren in zijn beklag. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 januari 2019.

 

                                                                                                         

            secretaris         voorzitter

Naar boven