Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1330/GA, 12 september 2003, beroep
Uitspraakdatum:12-09-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1330/GA

betreft: [klager] datum: 12 september 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 juni 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 4 juni 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 augustus 2003, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij het h.v.b. De Boschpoort. Klagers raadsman mr. D.J. Olie heeft eenschriftelijke toelichting, gedateerd 21 augustus 2003, op het beroep gegeven en tevens bericht dat hij verhinderd is ter zitting te verschijnen. Desgevraagd heeft de unit-directeur bij brief van 1 september 2003 nadere informatieverstrekt. Bij brief van 2 september 2003 zijn klager en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Bij brief van 9 september 2003 heeft klagers raadsman gereageerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de vermissing van een lederen jas.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik werd destijds vanuit de p.i. Torentijd te Middelburg overgeplaatst naar het h.v.b. De Boschpoort. Ik heb mijn lederen jas toen zelf meegenomen. Eenmaal in De Boschpoort aangekomen, moest ik eerst douchen. Na het douchen kreeg ikeen lijst ter tekening aangeboden; daarop stonden goederen vermeld die in de fouillering zouden worden opgeslagen. Ik heb mijn handtekening gezet. Op deze lijst stond mijn jas niet vermeld. Ik ging er vanuit dat mijn jas in deplastic zak zat, waarin de goederen zaten die ik naar mijn cel mocht meenemen. Eenmaal in mijn cel constateerde ik dat mijn jas er niet inzat. Ik heb dat meteen aan een bewaarder gemeld, die Frits heet. Deze bewaarder heeft gebeldmet de p.i. Torentijd. Vanuit de p.i. Torentijd is bevestigd dat ik mijn jas had meegenomen. Daarop gaf Frits aan dat ik maar een brief moest sturen naar de badmeester van het h.v.b. De Boschpoort. Dat heb ik gedaan en na twee dagenwerd ik uitgenodigd om naar het bad te komen. Daar werd mij verteld dat mijn jas was achtergehouden, omdat er een gaatje inzat. De betreffende persoon gaf aan dat het een foutje was dat mij dit niet was verteld. Hij bood daarvoorzijn excuses aan. Vervolgens is er een nieuwe lijst gemaakt, met daarop vermeld mijn jas. Deze nieuwe lijst heb ik getekend. Tijdens het gesprek heb ik mijn jas zien hangen.
Op enig moment werd ik naar Vught overgeplaatst. Toen bleek dat mijn jas én de tweede lijst waren verdwenen. Mijn jas, die ik in De Boschpoort heb zien hangen, was bij mijn vertrek uit De Boschpoort verdwenen. Nu de tweede lijst,met daarop vermeld mijn jas, ook is verdwenen, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat er opzet in het spel is geweest. Het is wel heel toevallig dat de jas én de lijst zijn verdwenen.
Ik kan mij niet meer herinneren hoe het personeelslid van het h.v.b. De Boschpoort heette, dat mij heeft verteld dat er een gaatje in mijn jas zat en dat mijn jas om die reden was achtergehouden. Ik kan mij nog wel herinneren dathet een jonge, kleine gast was van zo’n 24 à 25 jaar.

Klagers raadsman heeft een schriftelijke verklaring van een badmeester van de p.i. Torentijd overgelegd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
„ Bij de overplaatsing van gedetineerde [klager], (...), op 9 september 2002 heeft deze tijdens zijn transport naar De Boschpoort te Breda 1 doos met persoonlijke goederen meegenomen. Omdat niet alles in deze doos paste, heeft eerdergenoemde gedetineerde ervoor gekozen zijn jas niet in deze doos voor persoonlijke bezittingen te doen of een tweede doos hiervoor te gebruiken. Hij heeft een bruin lederen jas los meegenomen bovenop de eerstgenoemde doos naar zijnnieuwe adres, waarna hij vervoerd is door DV&O. Al enige malen ben ik door bovengenoemde gedetineerde benaderd met vragen over de bewuste jas en heb ik hem te kennen gegeven dat hij deze heeft meegenomen naar zijn nieuwe adres, teweten De Boschpoort te Breda. (...) Aldus naar waarheid opgemaakt, Middelburg 20 augustus 2003, Badmeester [...]“.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik vind het een vreemd verhaal van klager. Toen ik het beklagformulier las, heb ik meteen contact opgenomen met p.i. De Torentijd. Daar was niets achtergebleven. Ook op onze eigen bad-afdeling was niets te vinden. Omdat klagervolhardde in zijn verhaal, heb ik nogmaals navraag gedaan bij de p.i. Torentijd. Mijn collega van p.i. De Torentijd heeft op 17 juli 2003 schriftelijk verklaard dat niet is na te gaan of de lederen jas van klager is meegegaantijdens zijn transport naar Breda. Nu word ik opeens geconfronteerd met voormelde verklaring van badmeester Jan van de p.i. Torentijd. Ik zou dat eerst nog wel eens willen navragen.
Klager heeft aangegeven dat een medewerker van het bad van het h.v.b. De Boschpoort hem zou hebben gezegd dat zijn jas was achtergehouden, omdat er een gaatje inzat. De twee vaste krachten, die beiden ouder zijn dan dertig, kondenzich een dergelijk verhaal niet voor de geest halen. Zij waren daar heel duidelijk in. Af en toe neemt er wel eens iemand waar in het bad. Ik ben bereid klagers stellingen nog eens te onderzoeken, maar vrees dat dit niet veel zalopleveren. Het resultaat van mijn bevindingen zal ik richting de beroepscommissie terugkoppelen.
Voorzover klager suggereert dat zijn jas door een medewerker van het h.v.b. De Boschpoort zou zijn ontvreemd, moet ik opmerken dat ik daar geen enkel aanknopingspunt voor heb.

Bij brief van 1 september 2003 heeft de unit-directeur het volgende bericht. Ter zitting van de beroepscommissie van 22 augustus 2003 heeft klager aangegeven dat een „jonge, kleine gast“ hem een nieuwe fouilleringslijst heeft latenondertekenen waarop de leren jas stond vermeld. Dit zou op 12 september 2002 kunnen hebben plaatsgevonden. Op die dag heeft er geen „kleine, jonge gast“ dienst gedaan op de visitatieafdeling, maar twee vaste visitatiemedewerkers van38 en 39 jaar oud, beiden met een lengte van ongeveer 185 à 190cm. Het blijft voor de unit-directeur onwaarschijnlijk dat de jas is achtergehouden en op een aparte fouilleringslijst is gezet. Er wordt namelijk alleen kledingachtergehouden waarvan het niet is toegestaan deze op cel te hebben, zoals in klagers geval de door hem meegenomen vrouwenkleding. Een leren jas, ook al is de voering daarvan stuk, kan gewoon met de gedetineerde naar binnen. Vankleding die naar binnen gaat, wordt geen aparte registratie bijgehouden. Bij het verlaten van de inrichting heeft op 21 januari 2003 heeft klager een formulier ondertekend met als opschrift „spullen uitgevoerd die in de fouilleringbewaard werden bij visitatie“. Op dit formulier staat geschreven „alles ivm overplaatsing“.

Klagers raadsman heeft bij brief van 9 september 2003 bericht dat klager geen reactie heeft op de brief van de unit-didrecteur van 1 september 2003, in die zin, dat een reactie zou neerkomen op een herhaling van standpunten.

3. De beoordeling
Klager heeft een klaagschrift ingediend met betrekking tot de vermissing van zijn lederen jas. De stukken en het verhandelde ter zitting van de beroepscommissie in onderling verband en samenhang bezien, brengen de beroepscommissietot het oordeel dat klager zich – kort en zakelijk weergegeven – beklaagt over diefstal van zijn jas door (een) medewerker(s) van het h.v.b. De Boschpoort.

Zo er al sprake zou zijn van de vermeende diefstal, dan levert zulks geen beklagwaardige beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, Pbw op, maar dient klager andere rechtswegen te bewandelen; of dat succesvolzou kunnen zijn, is niet aan de beroepscommissie ter beoordeling. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. D.J. Dee en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 12 september 2003

secretaris voorzitter

Naar boven