Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1479/GA, 13 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

 

nummer:          R-18/1479/GA

betreft: [klager]            datum: 13 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, gericht tegen een uitspraak van 19 juli 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2018, gehouden in p.i. Lelystad, zijn gehoord, […] en […], beiden juridisch medewerker bij p.i. Ter Apel. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter Klager beklaagt zich over het niet uitreiken van twee brieven die bedoeld waren voor klager (Ta-2018-000248 en Ta-2018-000286). De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het betreft hier twee brieven die niet aan klager werden uitgereikt. De brieven waren gericht aan een andere naam dan die waaronder klager geregistreerd staat in de p.i. De naam waaronder klager geregistreerd staat is de naam die naar boven kwam nadat klagers vingerafdrukken afgenomen waren, bij binnenkomst in de p.i. Het beklag ziet op twee verschillende brieven. De brief die onder nummer 248 valt was een brief van de media. Los van het feit dat de brief niet de geregistreerde naam van klager vermeldde, was het een brief van de media. Klager diende nooit een verzoek om contact met de media in. Die brief zou dan ook sowieso niet aan klager uitgereikt worden. De andere brief die onder nummer 286 behandeld wordt, betreft een brief van klagers raadsman. Ook al is bekend dat klager gebruik maakt van die identiteit dan is dat nog geen reden om de brief aan hem uit te reiken. Klager staat geregistreerd onder een bepaalde naam en dat weet zijn raadsman. Bovendien geldt dat klager gebruik maakt van meer dan honderd verschillende identiteiten en dat hij telkens wisselt van advocaat. Tot nu toe zijn al twaalf verschillende advocaten langsgekomen. Wanneer poststukken geadresseerd worden met een andere naam dan de naam waaronder klager geregistreerd staat, is de orde en veiligheid wel degelijk in het geding. Klager zit namelijk in detentie op grond van identiteitsfraude zoals bedoeld in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het is dan ook ongeoorloofd dat er post onder een andere naam aan klager wordt gezonden en aan hem wordt uitgereikt. Daarnaast is klager op een GVM-lijst geplaatst. In dat licht zijn klager een aantal toezichthoudende maatregelen opgelegd. Zo vindt een inhoudelijke controle van brieven en poststukken plaats. Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

Gedetineerden mogen op grond van artikel 36, eerste lid, van de Pbw in beginsel onbeperkt brieven en stukken per post verzenden en ontvangen. De directeur kan bepaalde brieven of poststukken en ook voorwerpen die daarbij zijn gevoegd weigeren te verzenden of uit te reiken. Voor de weigering moeten gegronde redenen zijn. De weigering kan op grond van  artikel 36, vierde lid, van de Pbw bijvoorbeeld noodzakelijk zijn met het oog op de handhaving van de orde of nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten of de bescherming van slachtoffers van of personen die anderszins zijn betrokken bij misdrijven. In artikel 37, eerste lid, van de Pbw zijn de betrokkenen opgesomd die van toezicht en weigering van het verzenden dan wel ontvangen van post zijn uitgesloten. Dat zijn zogenoemde geprivilegieerde instanties en personen. De beroepscommissie stelt vast dat de betreffende brieven niet geadresseerd waren met de naam waaronder klager in de inrichting geregistreerd staat. De directeur kon daarom niet zonder meer vaststellen dat de brieven bedoeld waren voor klager en mocht de uitreiking daarvan weigeren. Het beroep zal dan ook gegrond verklaard worden.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Waarden en mr. J.A. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 13 december 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven