Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1280/GA, 13 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1280/GA

betreft: [klager]            datum: 13 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek, gericht tegen een uitspraak van 9 juli 2018 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2018, gehouden in  p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. T. Urbanus en […], directeur van de p.i. Achterhoek. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, voor de duur van tien dagen ingaande op 14 mei 2018 om 12.00 uur en eindigend op 24 mei 2018 om 12.00 uur (OH2018/158).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager werd door de rechtbank een ISD-maatregel opgelegd. Klager moest in het belang van zijn ISD-traject op afdeling B geplaatst worden. Klager weigerde dit, omdat plaatsing op die afdeling niet veilig voor hem was. Vervolgens werd onderzocht of er sprake was van een onveilige situatie. Er werd bekeken wie er op de afdeling gedetineerd zaten, wat de relatie met klager was en wat nodig was voor het uitvoeren van klagers traject. Verder werden rapportages opgevraagd en gesprekken gevoerd met diverse gedetineerden. Uit niets bleek dat sprake was van een onveilige situatie en van bedreigingen door medegedetineerden is niets gebleken. Tijdens het uitzitten van de eerste disciplinaire straf veranderde er niets aan de situatie op de afdeling. Bovendien was er tussen de twee afdelingen de hele week contact, zodat de informatie op het moment van  het opleggen van de onderhavige disciplinaire straf actueel was. Met klager werd herhaaldelijk over de situatie gesproken. Tijdens die gesprekken liet klager zich geregeld overtuigen en zei hij toe mee te werken aan zijn overplaatsing. Hij stelde daaraan wel enkele voorwaarden, maar die voorwaarden zagen niet op het waarborgen van zijn veiligheid. De voorwaarden zagen enkel op het verkrijgen van voordeel voor hemzelf. Klager werd uiteindelijk op de B-afdeling geplaatst. Dit verblijf verliep zonder problemen. In zijn algemeenheid wordt opgemerkt dat de ISD-afdeling meer bewaakt wordt dan andere afdelingen, omdat de gedetineerden op de ISD-afdeling vaak een verleden met elkaar hebben.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 28 februari 2018 teruggeplaatst uit de Piet Roorda kliniek naar de p.i. Achterhoek. Hij verbleef vanaf dat moment op de D-afdeling. Pas na een maand kwam klager in aanmerking voor plaatsing op de B-afdeling. Klager gaf vanaf zijn binnenkomst in de p.i. aan dat klager zich bij een aantal op de B-afdeling verblijvende personen niet veilig voelt. De problemen met die gedetineerden ontstonden in de Piet Roorda kliniek. Klager wilde meewerken aan zijn ISD-maatregel, maar wilde niet bij de bekenden uit de Piet Roorda kliniek geplaatst worden. De inrichting kon op de hoogte zijn van de problemen. Dat de directie geen aanwijzingen vindt, betekent niet dat er geen problemen zijn of dat er niets gebeurde op de afdeling. Men is uiteraard erg op zijn hoede om ervoor te zorgen dat de bewakers niets meekrijgen. Dat klager volhardt in zijn wens niet met deze mensen op een groep te worden geplaatst, laat zien dat hij het serieus meent dat zijn veiligheid in het geding is. Daarnaast kon klager ook op de D-afdeling blijven. Dat was immers ook een ISD-afdeling. De voorwaarden die klager stelde bij de plaatsing naar de betreffende afdeling bevatten ook voorwaarden met betrekking tot het waarborgen van klagers veiligheid. Als laatste wordt opgemerkt dat de duur van de opgelegde straf te lang is en dat klager geen rapport werd aangezegd, zoals vereist is op grond van artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Klager vindt het handelen van de inrichting onredelijk en onbillijk en in strijd met de wet. Klager verzoekt het beroep van de directeur ongegrond te verklaren.

3.         De beoordeling

In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat een ambtenaar of medewerker een gedetineerde mededeelt dat hij voornemens is schriftelijk verslag uit te brengen aan de directeur over de constatering dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. In artikel 50, derde lid, van de Pbw is bepaald dat het eerste lid van dat artikel buiten toepassing blijft indien de directeur of zijn plaatsvervanger feiten als bedoeld in het eerste lid constateert. De beroepscommissie is van oordeel dat in dit geval artikel 50, derde lid van de Pbw van toepassing is. De onderhavige disciplinaire straf werd namelijk opgelegd als een verlenging van een disciplinaire straf die klager reeds uitzat. Het betrof dezelfde situatie die voortduurde. Tijdens die eerdere disciplinaire straf voerde de directeur zelf gesprekken met klager en verzamelde hij zelf informatie, op grond waarvan hij constateerde dat klager de orde en veiligheid in de p.i. tegenwerkte met zijn gedrag. Het is onder deze omstandigheden en gelet op het bepaalde in artikel 50, derde lid, van de Pbw dan ook niet in strijd met de wet dat klager geen rapport werd aangezegd. Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken.Vaststaat dat de directeur meerdere onderzoekshandelingen heeft verricht om na te gaan of een plaatsing op de B-afdeling onveilig zou zijn voor klager. Uit die handelingen bleek niet dat er reden was aan te nemen dat sprake was van een onveilige situatie voor klager. Ook het gedrag van klager bood daarvoor geen aanknopingspunten. Klager gaf meerdere keren aan dat hij wel mee wilde werken aan de plaatsing op de B-afdeling. Daartoe stelde hij voorwaarden, waarvan maar één betrekking had op klagers veiligheid. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de onderhavige disciplinaire straf door de directeur in redelijkheid opgelegd kon worden.  Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A. van Waarden en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Dekker, secretaris, op 13 december 2018.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven