Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1086/GA, 18 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1086/GA

betreft: [klager]            datum: 18 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Pedrotti, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 juni 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 26 november 2018, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. M.C. Pedrotti, en mevrouw […] namens de directie van de p.i. Ter Apel. Klager heeft schriftelijk afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter. Het beklag betreft

a. een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen en in aansluiting daarop een disciplinaire straf van veertien dagen ten uitvoer gelegd in een passantencel (TA-2018-218) en

b. de beslissing om klagers echtgenote de toegang tot de inrichting gedurende een jaar te ontzeggen (TA-2018-220).

a. De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

b. De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, maar heeft daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt – samengevat – als volgt toegelicht.

a. De opgelegde ordemaatregel en disciplinaire straf zijn disproportioneel, met name gezien de andere gevolgen die de gebeurtenissen voor hem hebben gehad. Daarbij zijn de omstandigheden in de passantencel niet zo goed als in een strafcel. Klager heeft diverse lichamelijke klachten en kon bij problemen geen personeelslid bereiken. Hij heeft daardoor niet de nodige zorg gekregen.

b. Klager is feitelijk veel langer dan drie maanden verstoken geweest van bezoek van zijn echtgenote. Na overplaatsing naar de p.i. Leeuwarden heeft de directeur van de p.i. Leeuwarden een nieuw besluit tot ontzegging van het bezoek genomen, waardoor klager in totaal zes maanden verstoken was van bezoek van zijn echtgenote. Hij wenst daarom een tegemoetkoming te ontvangen voor elke dag dat hij ten onrechte geen bezoek heeft kunnen ontvangen van zijn echtgenote. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. Een passantencel beschikt over meer faciliteiten dan een strafcel. Zo beschikt een passantencel over een vast bed, een televisie, een tafel en een stoel. Ook is bij de passantencel tot 22:00 uur een personeelslid aanwezig, die bereikt kan worden via de intercom.

b. Het oordeel van de beklagrechter is onjuist nu op basis van de geldende wet- en regelgeving wel een ontzegging voor de duur van twaalf maanden kon worden opgelegd. Over beslissingen van de directeur van de p.i. Leeuwarden kan bovendien niet worden geklaagd in onderhavige procedure, nu deze procedure zich richt tegen een beslissing genomen door de directeur van de p.i. Ter Apel. In juni 2018 is klager vanuit de p.i. Leeuwarden overgeplaatst naar de p.i. Ter Apel. De directeur heeft toen beslist dat klagers echtgenote weer welkom was in de inrichting met als voorwaarde dat zij in gesprek zou gaan met de directeur. Tot op heden heeft geen gesprek met de directeur plaatsgevonden en ook is geen bezoekaanvraag ingediend.

3.         De beoordeling

a. Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient het klaagschrift uiterlijk te worden ingediend op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest. Aan klager is op 27 januari 2018 een ordemaatregel van zeven dagen afzondering in een afzonderingscel opgelegd. Het namens hem ingediende klaagschrift dateert van 6 februari 2018. De beroepscommissie stelt vast dat het klaagschrift in zoverre niet binnen de wettelijke beklagtermijn is ingediend. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag voor zover deze is gericht tegen de op 27 januari 2018 opgelegde ordemaatregel. Door klager is een handelshoeveelheid drugs ingevoerd. Bij de hierop volgende celinspectie zijn verschillende goederen aangetroffen die klager aantoonbaar niet heeft ingevoerd via de Bad afdeling. Derhalve kon de directeur in redelijkheid overgaan tot de oplegging van een disciplinaire straf. De opgelegde disciplinaire straf van 14 dagen opsluiting in een strafcel is – gelet op de beschreven strafwaardige gedragingen –  niet disproportioneel. Voor zover geklaagd wordt dat de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf heeft plaatsgevonden in een passantencel, overweegt de beroepscommissie dat de directeur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze over betere faciliteiten beschikt dan een strafcel. Dat klager gedurende zijn verblijf in de passantencel onvoldoende zorg heeft gekregen, is niet aannemelijk geworden. De beroepscommissie verklaart het beroep in zoverre ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor wat betreft de opgelegde disciplinaire straf.b. Het beroep van klager richt zich tegen de beslissing van de beklagrechter om aan klager geen tegemoetkoming toe te kennen na gegrondverklaring van zijn beklag  gericht tegen de beslissing van de directeur om klagers vrouw de toegang tot de inrichting te ontzeggen voor de duur van een jaar. De klacht is gegrond verklaard voor zover de ontzegging langer heeft geduurd dan drie maanden. De beroepscommissie stelt vast dat de bestreden beslissing tot ontzegging van het bezoek van klagers echtgenote is genomen op 2 februari 2018. Op 20 februari 2018 is klager overgeplaatst naar de p.i. Leeuwarden, waar door de directeur aldaar een nieuwe beslissing is genomen over het bezoek door zijn echtgenote. Die beslissing valt echter buiten het bereik van deze beroepsprocedure. Bij terugkomst van klager in de p.i. Ter Apel heeft de directeur beslist de ontzegging op te heffen, onder de voorwaarde dat klagers echtgenote in gesprek zou gaan met de directeur om nadere afspraken te maken over het bezoek. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt en vooralsnog is geen bezoekaanvraag ingediend. Gelet op voornoemde omstandigheden kan de directeur van de p.i. Ter Apel niet worden verweten dat klager langer dan drie maanden geen bezoek heeft ontvangen van zijn echtgenote. De beroepscommissie kan zich daarom verenigen met het oordeel van de beklagrechter om geen tegemoetkoming aan klager toe te kennen. Het beroep zal in zoverre dan ook ongegrond worden verklaard.  

4.         De uitspraak

a. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor wat betreft de ordemaatregel en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Zij verklaart het beroep met betrekking tot de disciplinaire straf ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

b. De beroepscommissie verklaart het beroep in zoverre ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 18 december 2018.

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven