Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1033/TA, 14 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           R-18/1033/TA

betreft: [klager]                                                                       datum: 14 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 mei 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 november 2018, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde tbs inrichting […], psychiater, en […], jurist. Als toehoorder was aanwezig […], werkzaam bij de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:

a. een maatregel van separatie met ingang van 17 maart 2018 om 19.30 uur (K 2018-000085);

b. het pas om 20.30 uur op 17 maart 2018 verhelpen van een storing van de intercom die op die dag om ongeveer 18.45 uur kapot was gegaan (K 2018 000086);

c. de gestelde omstandigheid dat tijdens de maatregel onder a nauwelijks op klagers intercomoproepen is gereageerd en de intercom is uitgezet (K-2018-000087) en d. de beslissingen tot het verrichten van een gedwongen geneeskundige handeling, inhoudende de toediening als noodmedicatie van 4 mg lorazepam op 18 maart 2018 en 4 mg lorazepam en van 2,5 mg haloperidol op 19 maart 2018 (K-2018-000088). De beklagcommissie heeft het beklag onder a, c en d ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder b op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het begon de dag ervoor, vrijdag 16 maart 2018, al. Een medepatiënt zat klager uit te dagen en klager kreeg daarvan de schuld. Hij kreeg een maatregel van kamerafzondering opgelegd. Klager vond dit niet eerlijk. Hij heeft vervolgens uit frustratie een ruk aan de intercom gegeven, waardoor er een storing ontstond. Ook vond klager het vervelend dat er tijdens de separatie niet goed op zijn intercomoproepen werd gereageerd. Het duurde soms wel twee uur voordat er een reactie kwam en klager kreeg ook vaak rare antwoorden. Klager deed de intercomoproepen omdat hij wat water wilde en omdat hij zijn moeder wilde bellen. Klager heeft daarom de hele dag oproepen gedaan. Om het personeel te treiteren is klager ook met ontlasting gaan smeren. Voor wat betreft de toediening van medicatie voert klager aan dat hij geen medicatie wilde, omdat hij ziek wordt van antipsychotica. Hij is op 13 mei 2017 als gevolg van een antipsychoticum op de intensive care terechtgekomen en was bijna dood.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het begon op 16 maart 2018. Een medepatiënt van klager zat in klagers waansysteem en klager had het idee dat hij het personeel tegen de medepatiënt moest beschermen. Bij klager liep de spanning steeds meer op en hij gedroeg zich agressief naar het personeel. Klager is daarom op 17 maart 2018 in afzondering op zijn kamer geplaatst, maar dit bleek niet afdoende. Klager maakte de intercom kapot, weigerde zijn medicatie en schopte tegen de deur. Klager vond dat de medepatiënt afgezonderd had moeten worden en niet hij. Omdat de onrust bij klager verder toenam en hij bleef schoppen tegen de deur, is besloten klager op 17 maar 2018 te separeren. Er is bij klager een plan voor een separatie. Zo wordt er ten aanzien van klager altijd een contactmoment ingepland voor het bellen met zijn moeder. Ook wordt er normaal gesproken altijd gereageerd op intercomoproepen, maar klager drukt soms zo vaak op de intercom dat het niet mogelijk is om op alle oproepen te reageren. In een weekend drukte klager bijvoorbeeld meer dan honderd keer op de intercom. Klager is tijdens de separatie steeds op vaste contactmomenten bezocht en er is gereageerd op intercomoproepen, maar niet op alle oproepen van klager. Voorts kan altijd via het cameratoezicht de dringendheid van een oproep worden ingeschat. Voor wat betreft de toediening van medicatie wordt namens het hoofd van de inrichting aangevoerd dat klager na de separatie in de nacht van 17 op 18 maart 2018 erg onrustig was. Klager was naakt, bonkte en sloeg op het ruitje van de separeer, uitte continu wanen en smeerde met zijn ontlasting. Het was niet mogelijk klager te verplegen zonder medicatie. Omdat klager weigerde vrijwillig medicatie in te nemen, is op 18 maart 2018 beslist noodmedicatie toe te dienen. In eerste instantie is ervoor gekozen klager alleen sederende medicatie te geven, in de vorm van een lage dosis lorazepam. Omdat dit niet afdoende hielp is op 19 maart 2018 beslist tevens een lage dosis haldol te geven. Omdat bij klager in het verleden door een depot Cisordinol een maligne neuroleptica syndroom (MNS) was veroorzaakt, is zeer zorgvuldig omgegaan met het toedienen van het antipsychoticum. De psychiater heeft daarom van tevoren overleg gehad met haar collega’s en de internist, de medische dienst is ingelicht en de verpleegkundige is geïnstrueerd. Ook is nogmaals lorazepam toegediend, omdat dit een beschermende werking heeft bij een MNS. Voorts is gekozen voor een lagere dosis haldol dan normaal gesproken wordt toegediend. Ook is er met klager gesproken en is er veel aandacht geweest voor klagers angst.

3.         De beoordeling

Ten aanzien van a en b.

Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van a en b kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep ten aanzien van a en b zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van c.

De beroepscommissie stelt voorop dat alleen klachten over een (vermeende) schending van een wettelijk recht als gevolg van het niet betrachten van een zorgplicht als ontvankelijk kunnen worden aangemerkt en inhoudelijk beoordeeld. Als wordt vastgesteld dat geen sprake is van het niet betrachten van een zorgplicht, maar dat het gaat om de wijze van het betrachten van die zorgplicht, dient de klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in het beklag. De enkele stelling dat sprake is van een schending van een recht door het niet betrachten van een zorgplicht, biedt op zichzelf genomen geen deugdelijke grondslag voor ontvankelijkheid van het beklag. Er dient daadwerkelijk sprake te zijn van het niet betrachten van de zorgplicht.

Op grond van artikel 34, zesde lid, Bvt draagt het hoofd van de inrichting zorg dat in geval van afzondering of separatie het benodigde contact tussen personeelsleden of medewerkers en de verpleegde wordt gewaarborgd en naar aard en frequentie op de situatie van de verpleegde wordt afgestemd. Klager klaagt over schending van die zorgplicht door te stellen dat er niet of te weinig werd gereageerd op zijn oproepen via de intercom. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat personeelsleden wel regelmatig hebben gereageerd op klagers oproepen, maar dat het gezien de grote hoeveelheid van de oproepen niet mogelijk was om op alle oproepen van klager te reageren. Er is dus sprake van een beklag tegen de wijze van het betrachten van een zorgplicht, waartegen op grond van artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag openstaat. De beslissing van de beklagcommissie zal daarom in zoverre worden vernietigd en klager zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Ten aanzien van d.

Op grond van artikel 26, eerste lid, Bvt kan het hoofd van de inrichting een verpleegde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht niet zijnde een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b, Bvt indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen. De handeling wordt verricht niet zijnde een behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder a of b, Bvt door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige. Aan klager is op 18 en 19 maart 2018 op grond van artikel 26, eerste lid, Bvt noodmedicatie toegediend. De beroepscommissie acht aannemelijk dat toediening van noodmedicatie op 18 en 19 maart 2018 aan klager volstrekt noodzakelijk was, nu klager, vanwege zijn psychotische toestandsbeeld, zonder medicatie niet langer verpleegbaar was en hij niet te motiveren was voor vrijwillige inname van medicatie. Eerdere maatregelen zoals kamerafzondering en separatie hadden onvoldoende effect. Hierbij is voorts in aanmerking genomen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de inrichting zorgvuldig te werk is gegaan vanwege een MNS bij toediening van een langwerkend depot Cisordinol. Gebleken is dat de psychiater alvorens over te gaan tot toediening van noodmedicatie overleg heeft gehad met collega’s, dat de medische dienst is ingelicht en dat de verpleegkundige is geïnstrueerd. Gekozen is voor een lage dosis haldol, in combinatie met lorazepam, omdat lorazepam een beschermende werking heeft bij MNS. Gelet op het voorgaande kunnen de beslissingen tot toediening van noodmedicatie op 18 en 19 maart 2018 niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep ten aanzien van d zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a, b en d ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van c en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag. Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 december 2018.

 

                                    

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven