Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1758/GV, 9 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:          R-18/1758/GV

betreft: (klager)            datum: 9 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.J. Troost, namens  (…), verder te noemen klager, gericht tegen een op 25 september 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De achtergrond en inhoud van de bestreden beslissing

De beroepscommissie heeft het beroep gericht tegen de beslissing van 14 juni 2018 tot afwijzing van het verzoek tot het op 17 juni 2018 tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof gegrond verklaard. Zij heeft de bestreden beslissing vernietigd en de Minister opgedragen een nieuwe beslissing te nemen binnen een termijn van vier weken na ontvangst van de uitspraak (RSJ 30 augustus 2018, R-760). Bij beslissing van 25 september 2018 heeft de Minister het verzoek van klager tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof opnieuw afgewezen.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager meent dat de Minister niet in redelijkheid tot (hernieuwde) afwijzing van de verlofaanvraag heeft kunnen besluiten en dat geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Daartoe dient het volgende.

De afwijzende beslissing van 14 juni 2018 berust slechts op het ontbreken van een vervolgadvies van het Adviescollege levenslanggestraften. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de Minister in het bestreden besluit nu (terwijl inmiddels een positief vervolgadvies van het Adviescollege voorhanden is) de afwijzing wel motiveert op grond van het feit dat de plaatsing in FPC de Kijvelanden niet is gerealiseerd. Dit is temeer onbegrijpelijk nu in dat vervolgadvies van het Adviescollege herhaaldelijk en zeer expliciet wordt gewezen op het belang van klager bij onverkorte voortzetting van verlofverlening gedurende zijn verblijf in de penitentiaire inrichting (p.i.) in het kader van zijn re-integratie. Indien aan klager tot aan diens plaatsing in een FPC dan wel FPK verdere verloven onthouden worden, leidt dat tot vertraging van zijn re-integratieproces. Daarbij komt dat uit de behandelrapportages van Fivoor geen enkele contra-indicatie voor verlofverlening is gebleken, het Adviescollege heeft geadviseerd tot vierwekelijkse verlofverlening met afschaling van de begeleiding, de directie van de p.i. Dordrecht positief heeft geadviseerd en eerdere verloven tot op heden succesvol zijn verlopen. Dat de verlofaanvraag opnieuw is afgewezen, is, gelet op het belang van klager en de hiervoor genoemde omstandigheden, volstrekt onbegrijpelijk. Dat de Minister de belangen van het slachtoffer zwaarder laat wegen dan de belangen van klager, zonder dit te onderbouwen, is eveneens onbegrijpelijk, nu er sinds februari 2017 geen nieuwe informatie is over de houding van de slachtoffers en sindsdien is besloten dat klager drie keer met verlof mocht. Uit een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 13 december 2011 (ECCI:NL:GHSGR:2011:BU7546) volgt dat gewekte verwachtingen een zwaarwegende factor dienen te zijn in de belangenafweging. In onderhavige zaak is dit van belang, nu klager inmiddels drie keer met verlof is geweest, de RSJ heeft bepaald dat verlof onderdeel moeten zijn van het resocialisatieplan, er geen contra-indicaties zijn voor verlof en het Adviescollege vierwekelijks verlof adviseert. Daardoor is de verwachting gewekt dat vaker verlof zou worden verleend.

De overweging van de Minister dat geen verlof verleend kan worden, omdat de schematherapie niet in de p.i. Dordrecht zal kunnen plaatsvinden, treft geen doel. De verloven dienen er immers toe klager in staat te stellen de vorderingen die hij maakt, in de praktijk te brengen. Het enkel koppelen van het verlof aan behandeldoelen miskent het feit dat verloven op zichzelf onderdeel van de resocialisatie zijn. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de Minister op te dragen onverwijld een nieuwe verlofbeslissing te nemen, ertoe strekkende dat aan klager binnen zeven dagen na de uitspraak het volgende incidentele verlof wordt verleend en dat (zolang klager in een p.i. verblijft) aan klager vierwekelijks verlof wordt verleend, waarbij afschaling van de beveiliging dient plaats te vinden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Klager stelt in zijn beroepschrift dat een eerdere verlofaanvraag bij beslissing van 14 juni 2018 is afgewezen, omdat nog geen vervolgadvies van het Adviescollege beschikbaar was. Hij stelt dat in die verlofbeslissing niet is aangevoerd dat het verlof geen doorgang kon vinden, omdat nog niet beslist was op het beroep gericht tegen de plaatsing in FPC De Kijvelanden. Dat een eerdere weigering is gebaseerd op het ontbreken van een vervolgadvies van het Adviescollege, betekent niet dat in een hernieuwde beslissing geen andere weigeringsgrond gehanteerd mag worden. De beroepscommissie heeft de Minister opgedragen een nieuwe beslissing te nemen en heeft de Minister hierbij de ruimte gegeven een nieuwe afweging te maken.

Uit het advies van het Adviescollege volgt dat het college het van belang vindt dat klager verlof krijgt om vorderingen die hij maakt in zijn behandeling, in praktijk te brengen. Op dit moment ondergaat klager echter geen behandelingen meer; ze zijn gezien de beoogde overplaatsing naar een behandelsetting beëindigd. Er is dus geen sprake (meer) van een situatie waarin klager de vorderingen die hij in zijn behandeling maakt, in de praktijk kan brengen. De verlofaanvraag bevat ook geen toelichting op wijze waarop het verlof aansluit bij de behandeling. In die situatie weegt de Minister het belang van de slachtoffers zwaarder. Dat met deze weigering de re-integratie zou worden vertraagd, wordt betwist. Daargelaten dat de stelling niet wordt onderbouwd, is het duidelijk dat voor re-integratie eerst een intensieve behandeling nodig is. Eventueel op te lopen vertraging is dan ook te wijten aan het verzet van klager tegen zijn plaatsing in FPC De Kijvelanden.

 

3.         De beoordeling

Klager is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 februari 1994 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens doodslag, tweemaal poging tot doodslag, diefstal door middel van braak en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hij verblijft in verband hiermee sinds 1 december 1992 in detentie. Op 27 juli 2012 heeft hij een (eerste) gratieverzoek ingediend. Op dat verzoek is nog niet beslist.

De beroepscommissie stelt voorop dat zij in haar tussenbeslissing RSJ 31 augustus 2016, 16/1660/GV heeft gewezen op het belang van deelname aan resocialisatieactiviteiten, waaronder verloven zijn begrepen, voor een zorgvuldige voorbereiding van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte. In de eindbeslissing in die zaak (RSJ 12 april 2017, 16/1660/GV) heeft de beroepscommissie overwogen dat het niet langer redelijk is klager verlof te onthouden en is aan de Staatssecretaris opgedragen klagers eerste incidenteel verlof binnen drie maanden na die uitspraak te laten plaatsvinden. Klager heeft vervolgens op 30 december 2017 zijn eerste verlof genoten voor de duur van acht uur, voor bezoek aan zijn partner en kind(eren), onder begeleiding en bewaking.

De beroepscommissie merkt op dat met ingang van 1 september 2017 met artikel 20d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting een specifieke bepaling die ziet op verlof ten behoeve van de re-integratie van levenslang gestrafte gedetineerden, in werking is getreden (wijziging van de Regeling met ingang van 1 september 2017, Stcrt. 2017, nr. 48627). Gelet op de inwerkingtreding van deze nieuwe en specifiek op re-integratieverlof voor levenslang gestrafte gedetineerden toegespitste bepaling, is een incidenteel verlof als bedoeld in artikel 21 van de Regeling, anders dan de beroepscommissie in RSJ 19 mei 2015, 14/3242/GV heeft overwogen, niet langer een voor levenslanggestrafte gedetineerden passende vorm van verlof met een re-integratie- en/of resocialisatiedoel. Klagers verzoeken tot verlof dateren echter al voor de inwerkingtreding van voornoemd artikel. Onderhavig verzoek borduurt hierop voort en zal dan ook zonder toepassing van het nieuwe beleidskader worden beoordeeld.

Het verzoek tot verlof is (opnieuw) afgewezen, omdat de Minister van oordeel is dat verlofverlening onderdeel moet zijn van een behandeling in FPC De Kijvelanden. Over verlofverlening wordt dan ook pas besloten, nadat de beroepscommissie uitspraak heeft gedaan over de overplaatsing naar FPC De Kijvelanden. Indien klager niet zou meewerken aan zijn behandeling in FPC Kijvelanden, zou hij niet voor verlof in aanmerking komen. Het Adviescollege plaatst verlofverlening in het kader van therapie. De hoofdbehandelaar van Fivoor heeft onlangs echter geadviseerd de schematherapie niet in de p.i. te laten plaatsvinden. Daarbij verzetten slachtofferbelangen zich tegen verlofverlening, nu zij zich niet kunnen verenigen met verlofverlening en verlof gevoelens van onrust en onveiligheid bij hen teweeg brengt. Het belang van de slachtoffers en nabestaanden dient daarom zwaarder te wegen.

Zoals de beroepscommissie reeds in RSJ 29 oktober 2018, R-930 heeft overwogen, is het niet wenselijk dat klager gedurende de periode dat nog niet is beslist op het beroep inzake de overplaatsing, geen verlof plaatsvindt. Hiertoe heeft zij overwogen dat uit de behandelrapportage van Fivoor van geen contra-indicatie voor verlofverlening is gebleken en het Adviescollege heeft geadviseerd tot vierwekelijkse verlofverlening met afschaling van de begeleiding. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie positief geadviseerd en zijn eerdere verloven positief verlopen. De beroepscommissie benadrukt opnieuw dat zij het van belang acht dat klager op verlof kan in het kader van zijn re-integratie, zodat een juiste afweging kan worden gemaakt bij klagers gratieverzoek. Dat kennelijk is geadviseerd schematherapie niet in de p.i. te laten plaatsvinden, kan bovendien niet aan klager worden verweten. Uit het advies van het Adviescollege kan voorts niet worden afgeleid dat het niet volgen dan wel afronden van de therapie een voorwaarde is voor verlofverlening.

Ten aanzien van de belangen van de slachtoffers en nabestaanden blijkt uit het dossier het volgende. Uit het advies van het Adviescollege van 14 maart 2018 volgt dat de slachtoffers en nabestaanden niet met klager in gesprek wensen te gaan. Klager is bereid met hen te spreken en spijt te betuigen. De slachtoffers en nabestaanden hebben via Slachtofferhulp Nederland laten weten geen behoefte te hebben door het Adviescollege te worden gehoord. Eén nabestaande heeft tijdens het onderzoek van Slachtofferhulp Nederland in februari 2017 te kennen gegeven dat het nu goed met hem gaat, maar dat hij het zwaar heeft gehad in de periode na het gepleegde delict. Hij stelt dat klager niet geestelijk gezond is en gedetineerd moet blijven. Hij is er tijdens het strafproces vanuit gegaan dat klager nooit meer zou vrijkomen en hij heeft er moeite mee dat klager nooit spijt heeft betuigd. Een andere nabestaande heeft te kennen gegeven dat het goed met haar gaat en dat zij de aanslag op haar ouders goed verwerkt heeft. Klager mag wat haar betreft niet vrijkomen. Een derde persoon, een slachtoffer van het door klager gepleegde delict, heeft in het jaar na het delict last van fysieke en mentale problemen gehad. Zij hoopt enerzijds dat klager opgesloten blijft, anderzijds vindt zij dat klager een tweede kans verdient. Alle drie willen geen contact met klager en hebben hun twijfels bij een gebiedsverbod, omdat dan bij klager bekend is waar zij wonen en dit hun een onveilig gevoel geeft. Het Adviescollege adviseert klager in aanmerking te laten komen voor verlofverlening, nu geen andere argumenten zijn aangevoerd dan het grote leed dat de slachtoffers moeten dragen.

Voornoemde omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend om tot het oordeel te komen dat de belangen van de slachtoffers en nabestaanden dienen te prevaleren boven het belang van klager bij verlofverlening, mede gelet op het feit dat eerdere verloven goed zijn verlopen. Gelet op voornoemde omstandigheden moet de beslissing van de Minister, bij afweging van de in aanmerking komende belangen, dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 9 januari 2019.

 

 

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven