Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/732/TA en R-18/803/TA, 14 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

nummer:           R-18/732/TA en R-18/803/TA

betreft: [klager]                                                                 datum: 14 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door het hoofd van de FPC De Pompestichting, locatie Nijmegen, verder te noemen de inrichting en namens […], verder te noemen klager, door mr. F.C. Knoef, gericht tegen een uitspraak van 27 maart 2018 van de beklagcommissie bij FPC De Pompestichting te Nijmegen, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 november 2018, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, is klagers raadsman, mr. F.C. Knoef, gehoord.

Het hoofd van de inrichting heeft bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Hoewel voor vervoer van klager naar de zitting was gezorgd, is klager niet ter zitting verschenen.

Als toehoorder was aanwezig […], werkzaam bij de Raad.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a. de beslissing tot weigering van bepaald bezoek (klagers vriendin) vanaf 19 januari 2018 (PN 2018/012) en
b. de beslissing tot opschorting van de regeling van het bezoek van klagers vriendin en uitoefening van toezicht op het bezoek van klagers vriendin per 22 januari 2018 (PN 2018/018).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van in totaal € 55,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Gedragsbeïnvloedende middelen zijn niet toegestaan in de inrichting. Klagers vriendin had toen zij bij klager op bezoek kwam afslankpillen met de werkzame stof ephedra bij zich. Uit een sneltest kwam naar voren dat de pillen daarnaast mogelijk ook methadon en ketamine bevatten. Naar aanleiding hiervan is beslist dat het bezoek geen doorgang kon vinden. Per 22 januari 2018 werd het klager toegestaan zijn bezoek onder toezicht te ontvangen. Hier heeft klager geen gebruik van gemaakt. De openheid die klagers vriendin over de pillen leek te hebben, sluit het gevaar van handel in verdovende middelen niet uit.

Vóór 19 januari 2018 nam klagers vriendin ook haar medicatie voor de ziekte van Crohn mee de inrichting in. Die pillen werden vervolgens in beheer gehouden door het personeel en op aanvraag uitgereikt. Ook al wil de inrichting graag ervan uitgaan dat klager en zijn vriendin te goeder trouw waren, dan nog dient het risico van gebruik van en de handel in gedragsbeïnvloedende middelen zoveel mogelijk te worden beperkt. Voorop blijft staan dat het personeel op 19 januari 2018 geconfronteerd werd met pillen die gedragsbeïnvloedende middelen bevatten. Per 5 februari 2018 is de bezoekregeling genormaliseerd.

Voorts is het hoofd van de inrichting het niet eens met hoogte van de toegekende tegemoetkoming. Een tegemoetkoming van € 30,=  voor het weigeren van bezoek is onterecht nu het bezoek in redelijkheid kon worden geweigerd. Ook acht het hoofd van de inrichting de hoogte van de tegemoetkoming disproportioneel. Verwezen wordt naar RSJ 16 januari 2006, 05/2350/TA waarin € 75,= werd toegekend voor het weigeren van bezoek gedurende een periode van drie weken.

Ook de tegemoetkoming van € 25,= naar aanleiding van de gegrondverklaring voor het beklag onder b is onterecht. Daarnaast heeft klager geen bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat hij extra kosten heeft gemaakt.

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.

Het beroep is gericht tegen de hoogte van de tegemoetkoming. Klager vindt dat zijn totale schade dient te worden vergoed. Hij wil graag het volledige bedrag vergoed krijgen voor de boodschappen die hij voor het weekend had gedaan. Ook dient zijn vriendin gecompenseerd te worden voor de door haar gemaakte reiskosten.

In reactie op het beroep van het hoofd van de inrichting voert klager aan dat hij het eens is met de uitspraak van de beklagcommissie. Klagers vriendin was zich er niet van bewust dat de afslankpillen verboden middelen bevatten. Zij heeft de pillen afgegeven aan het personeel en wist niet dat zij niet waren toegestaan. Klager weet niet of de definitieve uitslag van de laboratoriumtest inmiddels al bekend is. Ten tijde van de behandeling van het beklag was enkel een voorlopige uitslag bekend die inhield dat de pillen geen andere niet toegestane stof dan efedrine bevatten, dus ook geen ketamine of methadon.

3.         De beoordeling

Uit artikel 37, derde lid, Bvt volgt dat het hoofd van de inrichting de toelating tot de verpleegde van bezoek van een bepaalde persoon telkens voor een periode van ten hoogste vier weken kan weigeren, indien dit noodzakelijk is in verband met een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid, Bvt.

Uit artikel 37, vierde lid, Bvt volgt dat het hoofd van de inrichting kan bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35, derde lid. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren of opnemen van het gesprek tussen een bezoeker en de verpleegde.

De maatregelen als vermeld onder a en b zijn opgelegd in het kader van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting, omdat de pillen verboden middelen bevatten en handel voorkomen moest worden.

De beroepscommissie stelt vast dat klagers vriendin de afslankpillen voorafgaand aan het bezoek zelf heeft aangemeld en heeft afgegeven aan het personeel. Nadat uit een voorlopige test naar voren kwam dat de pillen, anders dan op de verpakking was vermeld, mogelijk verboden middelen (efedrine, ketamine en methadon) bevatten, zijn de pillen ingenomen. Hierin heeft klagers vriendin berust. Nu niet valt in te zien hoe na inbeslagname van de pillen nog sprake kon zijn van (gevaar van) handel in verboden middelen en ook niet gemotiveerd is hoe anderszins nog gevaar bestond voor de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot oplegging van de maatregelen onder a en b inderdaad als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Het beroep van het hoofd van de inrichting zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Voor wat betreft de hoogte van de toegekende tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt. De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 30,= toegekend in verband met het niet doorgaan van klagers bezoek in het weekend en een tegemoetkoming van € 25,= in verband met door klager gemaakte extra kosten voor boodschappen.

Uitgangspunt is dat een tegemoetkoming bedoeld is voor door een klager ondervonden ongemak en dat voor de vergoeding van de geleden

schade andere wegen openstaan. Daarbij is gedacht aan een verzoek aan het hoofd van de inrichting om de schade te vergoeden dan wel de gang naar de civiele rechter. Indien bij gegrond verklaarde klachten de hoogte van de schade op eenvoudige wijze vastgesteld kan worden, ligt het echter voor de hand om – op verzoek van klager – tot een vergoeding van de schade te komen en deze dus mee te wegen bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming.

De beroepscommissie ziet voor het meewegen van schadevergoedingsaspecten bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming in dit geval echter geen aanleiding, nu klager de hoogte van de (gestelde) schade niet met stukken heeft onderbouwd. De beroepscommissie kan zich dan ook niet verenigen met de hoogte van de door de beklagcommissie vastgestelde tegemoetkoming. Zij ziet aanleiding de ten aanzien van het beklag onder a toegekende tegemoetkoming te matigen tot € 15,=. Naar aanleiding van de gegrondverklaring van het beklag onder b ziet de beroepscommissie aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming van € 10,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting – voor zover gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag tegen de maatregel onder a en van het beklag tegen de maatregel onder b – ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de inrichting gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming gegrond.

Zij verklaard het beroep van klager gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming ongegrond.

Zij bepaalt de tegemoetkoming op in totaal € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 december 2018.

 

                                    

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven