Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/249/GA, 18 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:18-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/249/GA

betreft: [klager]            datum: 18 december 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.L.C. Schoolderman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 23 februari 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman mr. M. de Reus en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 26 november 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:         

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft

a.  een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen (A-2017-348) en
b. het niet in behandeling nemen van het verzoek tot algemeen verlof (A-2017-353).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. De schriftelijke mededeling van de opgelegde ordemaatregel is niet onverwijld in de zin van artikel 58 van de Pbw aan klager uitgereikt. Voorts heeft het bewaardersarrest langer geduurd dan de maximale duur van vijftien uren zoals bepaald in artikel 24 van de Pbw. 

De opgelegde ordemaatregel is bovendien disproportioneel omdat de betrokken medegedetineerde die klager heeft mishandeld slechts drie dagen is afgezonderd. Dit is bijzonder schrijnend nu klager slachtoffer is geweest van de vechtpartij. De consequenties voor klager strekken verder dan voor zijn aanvaller, hetgeen onacceptabel is.

b. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot algemeen verlof. De directeur had een onderzoeksplicht ten aanzien van de openstaande strafzaak. Dit houdt in dat de directeur moet onderzoeken of de einddatum van detentie nog kan verschuiven door de openstaande strafzaak waardoor sprake zal zijn van een strafrestant van meer dan een jaar. De bestreden beslissing is derhalve onredelijk en onbillijk.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

a. Benadrukt dient te worden dat aan klager een ordemaatregel is opgelegd en geen disciplinaire straf. Een ordemaatregel wordt toegepast om te voorkomen dat de orde en/of veiligheid ernstig in gevaar komt en er geen andere mogelijkheden zijn om de situatie te beheersen. De zoon van de medegedetineerde waarmee klager in conflict was en verschillende andere gedetineerden die een bedreiging konden vormen voor klager verbleven op dezelfde afdeling. Voor klagers eigen veiligheid, en die van het personeel en medegedetineerden is daarom besloten een ordemaatregel op te leggen.

b. Klager is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot algemeen verlof omdat sprake was van een openstaande strafzaak die op 9 januari 2018 zou worden behandeld door de rechtbank. Klager was nog niet onherroepelijk veroordeeld en daardoor was het niet duidelijk of zijn einddatum zou verschuiven. Verlof was evident onmogelijk en daarom is besloten de aanvraag niet af te wijzen, maar klager niet-ontvankelijk te verklaren zodat hij geen verlofmogelijkheden verloor.

3.         De beoordeling

a. Het beklag gericht tegen de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel in het huis van bewaring is gegrond verklaard (A-2017-346) en is geen onderdeel van onderhavig beroep.

Klager stelt dat de bestreden beslissing te laat aan hem is uitgereikt.

Op grond van artikel 58, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 57, eerste lid onder c, van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde onverwijld een schriftelijke mededeling van de beslissing tot de plaatsing in afzondering. De beroepscommissie overweegt dat ‘onverwijld’ in beginsel ‘binnen 24 uur’ betekent, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

Uit de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel blijkt dat de mededeling op 23 november 2017 om 10:30 uur aan klager is uitgereikt, terwijl de ordemaatregel is ingegaan op 17 november 2017 om 10:00 uur. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van onverwijlde uitreiking. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken.

Namens klager is verder aangevoerd dat het zogeheten bewaardersarrest te lang heeft geduurd.

Ingevolge artikel 24, vierde lid, van de Pbw kan een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen, indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering op de grond van artikel 23,

eerste lid, onder a of b, van de Pbw geboden is. De directeur wordt van deze plaatsing onverwijld op de hoogte gesteld. De afzondering kan ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Pbw ten uitvoer worden gelegd in een afzonderingscel of in een andere verblijfsruimte.

Uit het schriftelijk verslag dat is opgemaakt naar aanleiding van de gebeurtenis blijkt dat klager op 16 november 2017 om 16:25 uur is ingesloten in afwachting van de afhandeling van het schriftelijk verslag. De ordemaatregel is aangevangen op 17 november 2017 om 10:00 uur. Daarmee is de maximale duur van het bewaardersarrest overschreden.

Nu aan de bestreden beslissing formele gebreken kleven zal het beroep en daarmee het beklag in zoverre (alsnog) gegrond worden verklaard.

De bestreden beslissing kon naar het oordeel van beroepscommissie in redelijkheid worden genomen. Hiertoe neemt zij in overweging dat uit het schriftelijk verslag volgt dat klager in conflict was geraakt met een medegedetineerde over de koop van een Porsche. Klager is vervolgens geslagen door de medegedetineerde en de medegedetineerde gaf aan door klager te zijn aangevallen met de mes. Op basis van deze informatie kon de directeur in redelijkheid oordelen dat de veiligheid van zowel klager als medegedetineerden en personeelsleden in het geding was en kon in redelijkheid een ordemaatregel worden opgelegd. Het beroep wordt in zoverre dan ook ongegrond verklaard. De beroepscommissie bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

b. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hiertoe neemt zij in aanmerking dat inhoudelijke behandeling van de openstaande strafzaak aanstaande was. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

a. De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de formele gebreken en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Voor het overige verklaart zij het beroep ongegrond en wordt de uitspraak van de beklagcommissie bevestigd.

Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

b. De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft het niet in behandeling nemen van het verzoek tot algemeen verlof en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 18 december 2018.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

 

 

Naar boven