Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2316/GV, 6 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:06-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2316/GV


betreft: […]      datum: 6 december 2018

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.A. Kamans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 december 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.


Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.


1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.


2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers moeder is op 27 november 2018 overleden. Klager verblijft sinds juli 1996 in detentie, sinds 2014 in Nederland, en is van onbesproken gedrag. Hij wil heel graag de begrafenis van zijn moeder op 7 december 2018 bijwonen. Zijn verzoek is afgewezen omdat gevreesd wordt dat hij niet naar Nederland zal terugkeren. Hij heeft echter aangeboden dat twee beveiligers van een erkend beveiligingsbedrijf hem begeleiden. Een daartoe strekkende offerte is in beroep overgelegd. Meer kan klager niet doen. In de bestreden beslissing is niet op dit voorstel ingegaan. Klagers persoonlijk belang dient – gelet op de door hem geboden veiligheids- en terugkeergaranties – te prevaleren.


Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op grond van artikel 5 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan een gedetineerde in bijzondere omstandigheden tijdens strafonderbreking in het buitenland verblijven. Daarbij valt te onder meer te denken aan het overlijden van een ouder, waarvan hier sprake is. Klager is veroordeeld voor een dubbele roofmoord in Groot-Brittannië en voor twee overvallen op hoogbejaarde vrouwen in Rotterdam, van wie een daarbij om het leven is gekomen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 19 januari 2027. Op 26 oktober 2018 is klager ongewenst verklaard. Hij heeft nog geen vrijheden genoten. Hij heeft geen enkele binding met Nederland en nog ruim acht jaar detentie in het verschiet. Daarom wordt gevreesd dat klager niet terugkeert als hem strafonderbreking wordt verleend. Het bijwonen van een uitvaart is uitgesloten indien bewaking is aangewezen. Overigens is klager niet van onbesproken gedrag in detentie. Tijdens zijn verblijf in de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel zijn een handelshoeveelheid drugs, minitelefoons en simkaarten bij klager aangetroffen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De directeur van de p.i. Ter Apel heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft ondanks herhaalde verzoeken geen advies uitgebracht.


3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek, wegens – kort gezegd – doodslag vergezeld van gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 72 dagen te ondergaan op grond van de Wet Terwee. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 19 januari 2027.
Klager heeft strafonderbreking verzocht om (morgenochtend) de begrafenis van zijn moeder in Polen te kunnen bijwonen. Op grond van artikel 5 van de Regeling kan in zo’n geval strafonderbreking in het buitenland worden verleend, maar er is te veel wat zich daartegen verzet. Dat blijkt uit het volgende.
Klager heeft nog een lang strafrestant. Zelfs als hem te zijner tijd op grond van artikel 40a van de Regeling strafonderbreking voor onbepaalde tijd zou worden verleend, eindigt klagers detentie niet eerder dan op 27 december 2022. Klager is ongewenst verklaard en heeft (kennelijk) geen binding met Nederland. Hij is voor zeer ernstige feiten veroordeeld. Het bijwonen van een uitvaart onder bewaking is op grond van artikel 24, derde lid, van de Regeling niet mogelijk. Dat klager zelf beveiliging heeft ingeschakeld maakt dat niet anders, omdat dit de Staat geen daadwerkelijke garantie kan bieden dat klager zal terugkeren. Al met al is sprake van een ernstig vermoeden dat klager zal proberen zich aan de detentie te onttrekken (artikel 4, aanhef en onder a. van de Regeling), dat onvoldoende kan worden ingeperkt. Daarom kan aan klager geen strafonderbreking worden verleend, hoezeer de beroepscommissie ook begrijpt dat klager bij de begrafenis van zijn moeder aanwezig had willen zijn. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard.


4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van P. de Vries, secretaris, op 6 december 2018.


 


 


 

            secretaris         voorzitter

Naar boven