Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1530/GV, 29 november 2018, beroep
Uitspraakdatum:29-11-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


nummer:          R-18/1530/GV

betreft: [klager]                        datum: 29 november 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Bouchikhi, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 17 september 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt – samengevat – toegelicht.

In de toelichting op artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) is bepaald dat niet wordt uitgesloten dat ook andere dan in de Regeling genoemde gebeurtenissen, zoals persoonlijke aangelegenheden, aanleiding kunnen vormen voor verzoeken om en het verlenen van incidenteel verlof. Anders dan de Minister heeft overwogen kan de bruiloft van klagers zus aanleiding zijn tot het verlenen van incidenteel verlof, nu de bruiloft een gebeurtenis in de persoonlijke sfeer betreft en klagers aanwezigheid daarbij noodzakelijk is in de zin van voornoemde Regeling. Dat wordt in een e-mail van klagers zus bevestigd. De bruiloft stond in eerste instantie twee jaar geleden gepland. Vanwege klagers detentie in Duitsland kon de bruiloft geen doorgang vinden. Het is noodzakelijk dat de bruiloft eind september 2018 alsnog plaatsvindt, aangezien de toekomstige echtgenoot van klagers zus niet langer wil wachten. Bovendien heeft klager een hechte band met zijn zus. Indien de bruiloft wederom niet doorgaat, zal dat psychische gevolgen voor zowel klager als zijn zus hebben. De afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof is daarom onredelijk en onbillijk.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – samengevat – toegelicht.

Nu het huwelijk was gepland op 28 september 2018, is het belang aan klagers beroep komen te ontvallen. Het beroep kan niet meer tot het beoogde resultaat leiden, namelijk het bijwonen van het huwelijk.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Nieuwegein heeft, onder verwijzing naar het advies van het multidisciplinair overleg, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, aangezien de noodzaak tot het verlenen van incidenteel verlof ontbreekt.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd, maar niet in orde bevonden.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – poging tot gekwalificeerde diefstal en het medeplegen van brandstichting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 november 2021.

Op grond van artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling is een aantal gevallen opgesomd waarin incidenteel verlof kan worden verleend. Deze opsomming is niet limitatief.

Klager verzoekt om incidenteel verlof teneinde de bruiloft van zijn zus bij te wonen. Hoewel de beroepscommissie klagers wens begrijpt om hierbij aanwezig te zijn, kan het bijwonen van een huwelijk niet worden aangemerkt als noodzakelijk in de zin van voornoemde Regeling. De omstandigheid dat de bruiloft om voorkomende redenen niet (nogmaals) kan worden verzet, doet hieraan niet af. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 29 november 2018
 


 


            secretaris         voorzitter


 

Naar boven