Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/1174/GV, 7 december 2018, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-18/1174/GV


betreft: [Klager]                       datum: 7 december 2018


De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 8 augustus 2018 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers vader heeft een progressieve neurologische aandoening. Als gevolg daarvan wordt het reizen naar de inrichting voor hem steeds problematischer. Nu hij klager mogelijk niet meer herkent, als klager in vrijheid wordt gesteld, bestaat een medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking en kan niet met incidenteel verlof worden volstaan. Het is nu de tijd voor klager zijn vader nog te bezoeken en hem langdurig en intensief mee te maken. Deze tijd krijgt hij niet meer terug. De stelling dat geen medische noodzaak tot het verlenen van strafonderbreking bestaat, is voor klager, gelet op het voorgaande, bijzonder moeizaam te verteren. Het feit dat hij eerder niet van verlof is teruggekeerd, kan bovendien geen weigeringsgrond voor het verlenen van strafonderbreking als bedoeld in artikel 4, onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) vormen, nu klager wordt geadviseerd incidenteel verlof te verzoeken teneinde zijn vader te bezoeken. Daarmee wordt de indruk gewekt dat dit een passend alternatief voor klagers verzoek zal zijn. Niet valt in te zien waarom de weigeringsgrond bedoeld in artikel 4, onder a, van de Regeling bij een verzoek tot incidenteel verlof, anders dan bij een verzoek tot strafonderbreking, geen rol zou spelen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Strafonderbreking kan, zo blijkt uit de toelichting op artikel 34 van de Regeling, alleen worden verleend, indien de voor het bijwonen van de gebeurtenis in kwestie benodigde tijd te lang is voor incidenteel verlof, dan wel indien incidenteel verlof niet in het doel van het verlof voorziet. Incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is en kan indien nodig onder begeleiding of bewaking plaatsvinden. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde levenspartner, kind of ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten. Ingevolge artikel 4 van de Regeling wordt verlof onder meer geweigerd, indien sprake is van een ernstig vermoeden dat de gedetineerde zal proberen zich aan de detentie te onttrekken en bij gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. De medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) heeft strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd geacht. Wel heeft de medisch adviseur incidenteel verlof op de reguliere termijnen en op medische gronden geïndiceerd geacht. Het Multidisciplinair Overleg heeft naar aanleiding van het advies van de medisch adviseur, waaruit blijkt dat klagers vader niet terminaal ziek is, negatief over het verzoek geadviseerd. Klagers aanwezigheid is niet onontbeerlijk in de zorg voor zijn vader. Gelet op het advies van de medisch adviseur is geen sprake van zodanig bijzondere omstandigheden dat niet met een andere vorm van verlof kan worden volstaan. Daarbij komt dat klager op 9 april 2018 niet van een algemeen verlof is teruggekeerd, zodat sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4, onder a en d, van de Regeling. De risico’s kunnen niet door het verbinden van voorwaarden aan het verlof worden ondervangen. Het feit dat in de bestreden beslissing is aangegeven dat incidenteel verlof ondanks voormelde weigeringsgronden een mogelijkheid is, heeft te maken met de duur van een incidenteel verlof en het feit dat bij incidenteel verlof begeleiding en/of bewaking door de Dienst Vervoer en Ondersteuning mogelijk is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De medisch adviseur bij de afdeling IMA heeft een strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd geacht, nu klager vader aan een progressieve neurologische aandoening lijdt en het reizen naar de inrichting voor hem steeds problematischer wordt, maar geen sprake is van een levensbedreigende situatie en klagers aanwezigheid niet onontbeerlijk is in de zorg voor zijn vader. De vrijhedencommissie bij de penitentiaire inrichting Dordrecht heeft conform het advies van de medisch adviseur negatief over klagers verlofaanvraag geadviseerd.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd, maar niet in orde bevonden. Het Openbaar Ministerie heeft zich van advies onthouden.

3.         De beoordeling

Klager ondergaat een gevangenisstraf wegens het overtreden van de Opiumwet. De einddatum van zijn detentie is bepaald op 21 december 2018.

In artikel 34 van de Regeling is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzonder omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat niet met een andere vorm van verlof kan worden volstaan. Strafonderbreking kan, gelet op het bepaalde in artikel 36 van de Regeling, worden verleend voor onder meer de verzorging van een ernstig zieke levenspartner, kind of ouder.

Klager heeft om strafonderbreking verzocht om tijd door te brengen met zijn vader, die aan een progressieve neurologische aandoening lijdt en klager na zijn detentie mogelijk niet meer zal herkennen. De medisch adviseur van de afdeling IMA heeft strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd geacht, nu geen sprake is van een levensbedreigende situatie en klagers aanwezigheid in de zorg voor zijn vader niet onontbeerlijk is. Niettemin heeft de medisch adviseur incidenteel verlof op reguliere termijnen en op medische gronden geïndiceerd geacht. Nu is gesteld noch gebleken dat, gelet op het door klager beoogde verlofdoel – het doorbrengen van tijd met zijn vader –, niet met incidenteel verlof zou kunnen worden volstaan, is niet aan het bepaalde in artikel 34 van de Regeling voldaan. Reeds daarom heeft de Minister klagers verzoek om strafonderbreking in redelijkheid kunnen afwijzen.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat het feit dat klager op 9 april 2018 niet van een algemeen verlof is teruggekeerd en zich daarmee aan zijn detentie heeft onttrokken, een forse contra-indicatie vormt voor het verlenen van strafonderbreking. Hoewel, gelet op het voorgaande, sprake is van de weigeringsgrond bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling, hoeft dit niet per definitie aan een eventueel te verlenen incidenteel verlof in de weg te staan, nu de waarborgen bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Regeling een dergelijk risico mogelijk zouden kunnen ondervangen. Om het verlenen van een incidenteel verlof heeft klager evenwel niet verzocht.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 7 december 2018.


 

secretaris                                                                    voorzitter


 


 

Naar boven